ECLI:NL:RBAMS:2022:3107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/324579-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 november 2021 in Amsterdam, waar de verdachte een vrouw heeft beroofd van haar tas en andere persoonlijke bezittingen. Tijdens de beroving heeft de verdachte de vrouw bedreigd met een mes, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd, en de rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de officier van justitie in overweging genomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de gepleegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde misdrijven en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak voor de verdachte om hulp te krijgen voor zijn verslaving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/324579-21
Datum uitspraak: 25 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, waarnemend voor haar kantoorgenoot, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij op of omstreeks 30 november 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten de [adres 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- Een tas en/of;
- Een portemonnee van het merk Prada en/of;
- Een verblijfsdocument met kenmerk [kenmerk] en/of;
- Een of meerdere verzekeringspas(sen) en/of;
- Een bankpas en/of een creditcard van de ING op naam van [slachtoffer] en/of;
- Een creditcard van de USAA op naam van [slachtoffer] en/of;
- Een OV-chipkaart op naam van [slachtoffer] en/of;
- Een rijbewijs op naam van [slachtoffer] en/of;
- een hoeveelheid muntgeld van in totaal een bedrag van 5 euro en/of;
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en of aan anderen de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd “Your purse, give me your purse”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( vervolgens) dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond aan die [slachtoffer] , en/of
- met zijn hand de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en (vervolgens) een of meermalen (met kracht) aan voornoemde tas heeft getrokken (welk tas door die [slachtoffer] werd vastgehouden), en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (in zijn hand) een slaande en/of zwaaiende en/of stekende en/of snijdende beweging heeft gemaakt richting het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] , en/of
- ( vervolgens) op het moment dat de tas op de grond is gevallen nogmaals dreigend het mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond aan die [slachtoffer] ,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, te weten een gebroken (ring)vinger;
2
hij op of omstreeks 30 november 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [aangeefster] af te rennen en/of (vervolgens hierbij) op zeer korte afstand van die [aangeefster] met voornoemde mes te wijzen/richten naar/op die [aangeefster] ;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, het onder 1 ten laste gelegde bewezen. Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting ook bekend.
4.2.
Met de officier van justitie en anders dan de verdediging acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde eveneens bewezen. Zij overweegt daartoe dat verdachte volledig voldoet aan het door de aangeefster beschreven signalement, hij zeer kort nadat en in de buurt van de plek waar de bedreiging volgens de aangeefster heeft plaatsgevonden is aangehouden en daarbij in het bezit was van een mes. Voor zover de raadsvrouw nog heeft betoogd dat niet bewezen kan worden dat het mes is gericht en daarom geen sprake kan zijn van bedreiging, volgt de rechtbank dit niet. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster dat verdachte op haar af is komen rennen en daarbij met een mes naar haar heeft gewezen.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1
op 30 november 2021 te Amsterdam op de openbare weg, te weten de [adres 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een tas en
- een portemonnee van het merk Prada en
- een verblijfsdocument met kenmerk vhh5rp5k1 en
- verzekeringspassen en
- een bankpas en een creditcard van de ING op naam van [slachtoffer] en
- een creditcard van de USAA op naam van [slachtoffer] en
- een OV-chipkaart op naam van [slachtoffer] en
- een rijbewijs op naam van [slachtoffer] en
- een hoeveelheid muntgeld van in totaal een bedrag van 5 euro,
toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd “Your purse, give me your purse”, althans woorden van gelijke strekking en
- vervolgens dreigend een mes heeft getoond aan die [slachtoffer] en
- met zijn hand de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens met kracht aan voornoemde tas heeft getrokken, welke tas door die [slachtoffer] werd vastgehouden, en
- vervolgens met een mes in zijn hand een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting het gezicht van die [slachtoffer] , en
- vervolgens, op het moment dat de tas op de grond is gevallen, nogmaals dreigend het mes heeft getoond aan die [slachtoffer] ,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, te weten een gebroken ringvinger;
2
op 30 november 2021 te Amsterdam [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door met een mes op voornoemde [aangeefster] af te rennen en vervolgens op zeer korte afstand van die [aangeefster] met voornoemd mes te wijzen naar die [aangeefster] .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren) met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering in het rapport van 3 maart 2022. Volgens de officier van justitie is het nodig dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Tot slot stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de vorderingen tot schadevergoeding in hun geheel kunnen worden toegewezen en heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof van een vrouw, die daarbij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een complex gebroken ringvinger die op dit moment nog niet genezen is en waarvan het vooruitzicht is dat deze nooit volledig zal herstellen. Uit de onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding blijkt dat slachtoffer [slachtoffer] de dagen na het misdrijf veel piekerde, angstig, prikkelbaar en somber was en vooral erg bang. Tot op heden heeft zij last van slaapproblemen. Daarnaast is zij sinds het misdrijf bang in het donker en durft zij niet alleen naar buiten. Bij haar spreekrecht heeft [slachtoffer] treffend en op indringende wijze onder woorden gebracht dat zij sinds het voorval niet meer dezelfde is, dat haar leven volledig veranderd is. Zij heeft last van nachtmerries en paniekaanvallen en is bang voor mannen en mensen die in het donker achter haar lopen. Dit alles heeft verdachte, zwaar onder invloed van drank en verdovende middelen, ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin ten behoeve van zijn drugsverslaving.
Verdachte heeft zich daarnaast op dezelfde dag schuldig gemaakt aan bedreiging van een jonge vrouw. Hierbij heeft hij ook dit slachtoffer angst aangejaagd waar zij langere tijd nadelige gevolgen van ondervindt. In het schade-onderbouwingsformulier valt te lezen dat [aangeefster] na het misdrijf veel heeft moeten huilen en niet kon slapen. De eerste twee weken durfde zij niet alleen te slapen en de eerste week durfde zij de straat niet op, daarna alleen nog samen met anderen. Zij verdraagt op straat niet dat iemand te dicht bij haar in de buurt komt. Zij heeft bij de voorbereiding van tentamens in het laatste jaar van het VWO last ondervonden van concentratieproblemen. Op straat kijkt zij meer om zich heen en schrikt sneller, waardoor zij zich beperkt voelt in haar gevoel van veiligheid en vrijheid.
Verdachte heeft door zijn handelen ook bijdragen aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Uit het strafblad van verdachte van 2 februari 2022 blijkt dat hij meermalen voor vermogensdelicten is veroordeeld. Opvallend is dat in de onderhavige strafzaak voor het eerst sprake is van geweld dat verdachte bij de diefstal heeft gepleegd. Dit baart de rechtbank zorgen. Het kan namelijk erop wijzen dat verdachte in zijn wens om te voorzien in zijn verslaving nu ook bereid lijkt te zijn geweld te gebruiken. In zoverre kan sprake zijn van een glijdende schaal.
De rechtbank heeft tevens gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt ten aanzien van een straafroof met licht geweld voor een
first offenderuitgegaan van een gevangenisstraf van 6 maanden onvoorwaardelijk. De plaats waar het feit is gepleegd, het bedreigen met een wapen en de aard en ernst van het letsel zijn aspecten die daarbij straf vermeerderend kunnen meewegen. Deze aspecten spelen hier een rol omdat verdachte een mes heeft gebruikt, de straatroof plaatsvond in de nabijheid van een onderdoorgang van de IJdoornlaan en omdat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De LOVS-oriëntatiepunten voor een bedreiging met een wapen gaan uit van een taakstraf van 60 uur voor een
first offender.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 3 maart 2022, in het bijzonder op de daarin voorgestelde interventies.
Ter terechtzitting heeft verdachte te kennen gegeven het verwerpelijke van zijn daden in te zien en spijt te hebben. Hij heeft inmiddels aan het slachtoffer [slachtoffer] een excuusbrief gezonden en raakte zichtbaar geëmotioneerd toen zij haar slachtofferverklaring voorlas. Verdachte kwam daarin authentiek over. In haar verklaring ter zitting heeft slachtoffer [slachtoffer] tevens de wens uitgesproken dat verdachte de hulp krijgt die hij nodig heeft om te voorkomen dat hij zich in de toekomst aan soortgelijke delicten schuldig zal maken. Zij heeft tegenover verdachte benadrukt dat ze hoopt dat hij die kans in dat geval ook aangrijpt waarbij ze heeft gezegd dat niet alleen zijzelf maar ook verdachte geluk heeft gehad omdat de gevolgen van het handelen van verdachte vele malen erger hadden kunnen zijn. Verdachte heeft zich gemotiveerd getoond om aan zijn verslaving te werken en zich te houden aan de in het kader van een voorwaardelijk strafdeel op te leggen voorwaarden. Gelet hierop, alsmede op de hiervoor genoemde ‘glijdende schaal’, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte de door de reclassering geadviseerde begeleiding krijgt. Zij zal daarom de reclassering volgen in de door haar voorgestelde interventies en zal een gevangenisstraf opleggen, waarvan een deel in voorwaardelijke vorm. In de omstandigheid dat in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarden veel van verdachte wordt gevergd, ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting enigszins in matigende zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] .
Gelet hierop en op voornoemd reclasseringsrapport, waarin staat dat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.691,66 aan vergoeding van materiële schade en € 2.750,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2021.
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 200,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Primair heeft de raadsvrouw van verdachte gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair, voor het geval de rechtbank feit 2 bewezen zou achten, is de vordering niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2021.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
In het belang van [slachtoffer] en [aangeefster] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f Sr. aan verdachte opgelegd.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte onder bewind staat, hetgeen iets zegt over zijn financiële situatie. Met het oog daarop heeft zij verzocht de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet betalen van de schadevergoeding, te stellen op één dag.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek te honoreren. Er zijn geen aanwijzingen dat het verdachte zal ontbreken aan draagkracht om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het toepassen van de gijzeling is een discretionaire bevoegdheid die toekomt aan het Openbaar Ministerie, dat het middel van gijzeling niet toe zal passen als blijkt dat sprake is van onmacht van verdachte om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c,14e, 36f, 57, 285 en 312 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Elshout, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na ingang van de proeftijd bij Inforsa reclassering op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan aanwijzingen die reclassering hem geeft en werkt mee aan urinecontroles.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een nader te bepalen instelling zoals door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing is bepaald. De opname duurt maximaal twaalf maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg geïndiceerd acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
In het kader van nazorg zal veroordeelde aangemeld worden voor ambulante behandeling bij de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of soortgelijke instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik en overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan Inforsa reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 2.750,--(tweeduizend, zevenhonderd en vijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade en
€ 1.691,66(duizend, zeshonderd en éénennegentig euro en zesenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 4.441,66(vierduizend, vierhonderd en éénenveertig euro en zesenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
54 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van
€ 200,--(tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat
€ 200,--(tweehonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
30 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
4 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2022.