ECLI:NL:RBAMS:2022:3108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/326459-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wapenbezit en overtreding Opiumwet met bewijsuitsluiting en strafoplegging

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wapenbezit en overtreding van de Opiumwet. De zaak kwam voort uit een incident op 2 december 2021, waarbij de verdachte in Oostzaan en Amsterdam werd aangehouden met een geladen pistool en een hoeveelheid heroïne. Tijdens de zitting op 11 maart 2022 werd de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, besproken, evenals de verdediging door de raadsman, mr. R. Wortelboer. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het bewijs van het wapen uitgesloten moest worden vanwege een vermeend vormverzuim. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet voldoende had aangetoond dat de verdachte door het verzuim in zijn verdediging was geschaad.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zowel het wapen als de heroïne voorhanden had en opzettelijk vervoerde. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens gevaarlijk is voor de samenleving en dat de handel in verdovende middelen vaak gepaard gaat met andere criminaliteit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 1.530,-. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan de verdachte, met de mogelijkheid van verrekening met de opgelegde geldboete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/326459-21 + 96/012339-21 (TUL)
Datum uitspraak: 25 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Wortelboer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 2 december 2021 te Oostzaan en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (geladen) pistool, van het merk Ekol, type Gediz, kaliber 9mm Pak omgebouwd naar 9mmx17 en/of munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 10 volmantel rondneuspatronen van het merk MAXXTech, kaliber 9mmx17, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie voorhanden heeft gehad;
2
hij, op of omstreeks 2 december 2021 te Oostzaan en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 19,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Over feit 1 heeft de raadsman van verdachte betoogd dat het proces-verbaal betreffende het aantreffen van het vuurwapen van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat – kort gezegd – in de door verbalisanten beschreven omstandigheden geen bevoegdheid was tot fouillering op grond van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: i) het belang dat het geschonden voorschrift dient, ii) de ernst van het verzuim en iii) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). De raadsman heeft weliswaar bewijsuitsluiting bepleit, maar heeft in zijn betoog niet aangegeven of en in hoeverre verdachte door het beweerdelijke verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Reeds om die reden passeert de rechtbank het verweer.
4.2.
Over feit 2 heeft de raadsman van verdachte het volgende aangevoerd. Het bolletje heroïne is pas tijdens de insluitingsfouillering aangetroffen. Dit terwijl verdachte bij de aanhouding ook al was gefouilleerd. De feiten en omstandigheden waaronder het bolletje is aangetroffen worden niet genoemd en de conclusie dat het bolletje aan verdachte toebehoorde is daarom te snel getrokken. Verdachte heeft immers vanaf het begin stellig ontkend dat het bolletje van hem was. Dit is opmerkelijk, omdat hij het zwaardere feit, het vuurwapenbezit, wel meteen heeft bekend. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van
3 december 2021 blijkt dat de heroïne werd aangetroffen tijdens de insluitingsfouillering waaraan verdachte werd onderworpen. De raadsman heeft ter zitting gesuggereerd dat het bolletje wellicht op de grond van de fouilleringsruimte lag, maar verdachte heeft hierover niets verklaard. Bij het verhoor door de politie heeft hij zich voor wat betreft het bolletje aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen, vervolgens heeft hij verklaard dat hij niet eens weet of het bolletje wel van hem is en daarna heeft hij meer stellig ontkend dat hij het bolletje bij zich had. In de Kennisgeving van inbeslagname staat vermeld dat het bolletje ‘bij de aangehouden verdachte’ is aangetroffen, waaruit de rechtbank afleidt dat het bolletje op de persoon of bij de persoonlijke eigendommen van verdachte is aangetroffen en niet op de grond van de fouilleringsruimte. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisanten.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1
op 2 december 2021 in Oostzaan en Amsterdam een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een geladen pistool van het merk Ekol, type Gediz, kaliber 9mm Pak, omgebouwd naar 9mmx17 en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 volmantel rondneuspatronen van het merk MAXXTech, kaliber 9mmx17, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;
2
op 2 december 2021 in Oostzaan en Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd 19,5 gram van een materiaal bevattende heroïne.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van
12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Dit had verdachte bij zich in de binnenzak van zijn jas en dus binnen handbereik. Dit wapen had verdachte eerder op de avond gekregen en had hij bij zich in de auto, waarin hij als passagier zat en die de politie vanuit Amsterdam Sloterdijk heeft gevolgd tot het tankstation in Oostzaan. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik ervan zou kunnen worden geconfronteerd. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarom dient daartegen uit oogpunt van generale preventie streng te worden opgetreden.
Voorts had verdachte tijdens de autorit een handelshoeveelheid heroïne bij zich. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en de handel in en gebruik van verdovende middelen gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit en overlast.
Uit het strafblad van verdachte van 3 februari 2022 blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 8 februari 2022, waarin de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert, omdat zij verdachte onvoldoende gemotiveerd acht voor reclasseringsbemoeienis. Ter terechtzitting heeft verdachte dit beeld bevestigd. Hij heeft ook verklaard geen goede ervaringen te hebben met de reclassering.
In het kader van de straftoemeting weegt de rechtbank tot slot nog de omstandigheden van de zaak mee. Verdachte was in het bezit van een geladen vuurwapen, een voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid heroïne, een bivakmuts en een aanzienlijk geldbedrag. Dit alles in samenhang bezien roept het zorgwekkende beeld op dat verdachte zich, voorzien van een geladen vuurwapen, bezighoudt met de handel in verdovende middelen. De enig passende reactie voor het vuurwapenbezit is een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van het vervoeren van de hoeveelheid heroïne geldt dat daarvoor doorgaans een taakstraf wordt opgelegd. Uitgaande van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zou dat in dit geval neerkomen op een taakstraf van 100 uren. De rechtbank acht niet meer opportuun om verdachte na het uitzitten van een forse gevangenisstraf voor het zwaarste feit ook een forse taakstraf op te leggen. Aangezien bij verdachte een behoorlijk geldbedrag is aangetroffen en in beslag is genomen, beschikt hij in zoverre over financiële middelen om een geldboete te betalen. Verdachte zegt zelf dit geld te hebben gespaard en zal daarom, naar de rechtbank aanneemt, het opleggen van een boete ter hoogte van dit bedrag in zijn portemonnee voelen. De rechtbank acht deze geldboete daarom passend en geboden voor feit 2.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 3 st hennep en 1 st grinder, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
Onder verdachte is een geldbedrag van 1.530 euro in beslaggenomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat dit geldbedrag zal worden verbeurd verklaard omdat er vanuit kan worden gegaan dat dit geld een illegale herkomst heeft.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het in beslaggenomen geldbedrag aan verdachte dient te worden teruggegeven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat een van de gronden genoemd in artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht zich voordoet.
Zoals hiervoor is overwogen wordt aan verdachte een geldboete opgelegd ter hoogte van
€ 1.530,-. Het is daarom denkbaar dat het bedrag feitelijk niet aan verdachte wordt teruggeven maar dat in verband met deze geldboete verrekening plaatsvindt met het beslag.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 8 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/012339-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
19 augustus 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 36b, 36d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van
€ 1.530,--(duizend vijfhonderd en dertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 25 dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6127830 - gebruikershoeveelheid, Hennep)
1. STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6127833, Grinder)
Gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 1.530,--.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 19 augustus 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2022.