ECLI:NL:RBAMS:2022:3172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AMS 21/4843
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht bij WW-uitkering tijdens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had op 2 februari 2021 een WW-uitkering aangevraagd, welke hem op 11 februari 2021 werd toegekend. Eiser vertrok op 15 februari 2021 naar Sudan en verbleef daar tot 14 juni 2021. Hij heeft zijn verblijf in het buitenland niet tijdig doorgegeven aan verweerder, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden. Verweerder heeft in een besluit van 18 juni 2021 bepaald dat eiser over 64 dagen in het buitenland geen WW-uitkering ontvangt, omdat hij recht heeft op 18 vakantiedagen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 19 augustus 2021.

Tijdens de zitting op 14 maart 2022 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser voerde aan dat er geen zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden en dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser op de hoogte had moeten zijn van zijn rechten en plichten, aangezien hij bij de aanvraag van de uitkering was gewezen op deze informatie. De rechtbank concludeerde dat het bezoek aan familie in Sudan als vakantie moest worden aangemerkt en dat de Vakantieregeling WW van toepassing was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4843

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Adansar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).

Procesverloop

Met een besluit van 18 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij voor 18 dagen recht had op een WW-uitkering [1] tijdens zijn vakantie.
Met een besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022.
Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft op 2 februari 2021 een WW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 11 februari 2021 heeft verweerder per 2 februari 2021 een WW-uitkering toegekend aan eiser. Omdat uit nieuwe informatie bleek dat eiser langer recht had op een WW-uitkering, is het toekenningsbesluit van 11 februari 2021 vervangen door het besluit van 24 februari 2021, waarin een WW-uitkering is toegekend tot 1 februari 2022. Eiser is op 15 februari 2021 naar Sudan vertrokken en is daar tot en met 14 juni 2021 verbleven. Hij heeft op 17 juni 2021 contact opgenomen met verweerder en laten weten dat hij van 15 februari 2021 tot en met 14 juni 2021 op vakantie is geweest. Met het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser over 64 dagen in het buitenland geen WW-uitkering ontvangt, omdat hij recht heeft op 18 vakantiedagen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij niet tijdig heeft doorgegeven dat hij op vakantie is gegaan. Verder heeft verweerder uitgelegd dat ook het bezoek van familie als vakantie wordt aangemerkt en dat daarom de Vakantieregeling WW is toegepast. Eiser heeft recht op 18 vakantiedagen. Dit betekent dat eiser recht heeft op een WW-uitkering tot en met
10 maart 2021, aldus verweerder. Omdat eiser zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen, komt verweerder niet toe aan een evenredigheidstoets.
Standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert – samengevat – aan dat er geen sprake is van een zorgvuldige belangenafweging. Er is namelijk geen rekening gehouden met het gegeven dat op het moment van zijn vertrek naar zijn familie in Sudan, enkel sprake was van een aanvraag om een uitkering en nog geen feitelijk contact had plaatsgevonden met verweerder. Bovendien kon hij na twee weken niet meer terugreizen naar Nederland vanwege de geldende COVID-19 maatregelen. Eiser stelt verder dat hij onevenredig in zijn belangen wordt getroffen door het bestreden besluit en doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Hij had geen geld en heeft schulden moeten maken om in zijn eerste levensbehoeften te voorzien.
Het wettelijk kader
4. Uit artikel 26, eerste lid, aanhef en onder h, van de WW in samenhang met artikel 101, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW volgt dat de werknemer verplicht is te voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de WW-uitkering.
5. Op grond van artikel 27, derde lid, van de WW weigert verweerder de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 26 van de WW.
6. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder k, van de WW heeft geen recht op uitkering de werknemer die vakantie geniet. Op grond van het vijfde lid, aanhef en onder b, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van de periode gedurende welke de werknemer, in afwijking van het eerste lid, onderdeel k, met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten. [2]
7. In artikel 2, eerste lid, van de Vakantieregeling WW en IOW is bepaald dat de werknemer per kalenderjaar gedurende 20 dagen vakantie kan genieten met behoud van zijn op uitkering op grond van de WW.
De beoordeling door de rechtbank
Schending van inlichtingenplicht?
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van zijn rechten en plichten en daarom niet wist dat hij zijn verblijf in Sudan moest melden aan verweerder. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat iemand die een aanvraag doet, geacht wordt op de hoogte te zijn van de rechten en plichten die horen bij het ontvangen van een WW-uitkering. Eiser is tijdens de aanvraag van 28 januari 2020 gewezen op de geldende rechten en plichten. Eiser heeft, zo volgt uit de aanvraag, verklaard op de hoogte te zijn van die rechten en plichten. In de aanvraag wordt ook verwezen naar de website van verweerder, op deze website worden onder het kopje ‘vakantie’ de specifieke rechten en plichten genoemd. Bovendien had eiser voor zijn verblijf in Sudan het toekenningsbesluit van 11 februari 2021 al ontvangen. In dit besluit wordt eiser ook gewezen op zijn rechten en plichten. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser op de hoogte had kunnen en moeten zijn van de verplichting om wijzigingen in zijn situatie, waaronder een verblijf in het buitenland, door te geven aan verweerder.
Sprake van vakantie?
9. Voor zover eiser heeft gesteld dat geen sprake was van vakantie, maar van verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie, namelijk familiebezoek, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het bezoeken van familie op grond van de toepasselijke Vakantieregeling WW en IOW moet worden aangemerkt als vakantie. Verweerder heeft ook toegelicht dat in het geval verblijf in het buitenland anders dan wegens vakantie zou worden aangenomen, eiser daardoor zou worden benadeeld, omdat hij dan namelijk geen recht heeft op vakantiedagen, terwijl nu een recht op 18 vakantiedagen is aangenomen.
Evenredigheidsbeginsel
10. Voor zover eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, slaagt het betoog van eiser ook niet. Eiser heeft aangevoerd dat hij wegens de COVID-19 maatregelen niet in staat was om na twee weken vanuit Sudan terug te keren naar Nederland. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat hij volgens zijn aanvankelijke plan 14 dagen in Sudan zou verblijven en vanwege COVID-19 zijn verblijf noodgedwongen heeft moeten verlengen. Zo heeft eiser bijvoorbeeld geen kopie van een retourticket overgelegd, waaruit blijkt dat eiser van plan was 14 dagen in Sudan te verblijven. Hierdoor is en blijft onduidelijk wat de aanvankelijk geplande datum voor terugkeer naar Nederland was. Het beroep van eiser kan in zoverre dan ook niet slagen.
C
onclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
griffier
De rechter is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
2.De in artikel 19, vijfde lid, bedoelde regeling is de Regeling van 4 december 2003, Stcrt 2003, 242, zoals laatstelijk gewijzigd op 23 november 2009, stcrt 2009, 18184 (Vakantieregeling).