Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser werkte als [functie] voor 36,61 uur per week. Op 30 mei 2009 viel eiser uit voor zijn werk vanwege een ongeval. Eiser ontvangt sinds 28 mei 2011 een WIA-uitkering. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser is op 11 september 2014 laatstelijk ongewijzigd vastgesteld op 100%.
2. In het kader van een herbeoordeling heeft eiser een vragenlijst beantwoord die op
28 juli 2020 door een verzekeringsarts is beoordeeld. Met het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiser beëindigd, omdat hij per 28 juli 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 24,89%. Hieraan heeft verweerder het rapport van de primaire verzekeringsarts van 28 juli 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van
13 augustus 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft bepaald dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die is vastgesteld bij de herbeoordeling van eiser in 2014 gehandhaafd wordt.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hieraan legt verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 augustus 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 augustus 2021 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen redenen gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige. Eiser blijft daarom 24,89% arbeidsongeschikt.
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat eiser, anders dan door verweerder in het bestreden besluit is gesteld, niet heeft verklaard geen hoorzitting te willen. Bovendien voert eiser aan dat het dossier dat hij heeft ontvangen van verweerder niet volledig is. De stukken die betrekking hebben op de bezwaarprocedure in 2011 zijn niet, althans niet volledig overgelegd. Eiser heeft dit ook in zijn aanvullende gronden van bezwaar benoemd, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn gezondheidssituatie niet is verbeterd. Hij gebruikt nog steeds antidepressiva, waarmee autorijden en machinegebruik gecontra-indiceerd is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de beperking op persoonlijk risico mogelijk verwijderd worden. Dat weet ze dus niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep neemt desondanks de beperking niet meer mee bij de functieduiding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten onrechte gesteld dat eiser niet afhankelijk is van een vaste begeleider bij vervoer. Aangegeven wordt dat het onduidelijk is of eiser zelfstandig kan reizen en dat als hij 30 minuten kan lopen en 20 minuten kan staan, hij met het openbaar vervoer kan reizen. Bovendien wordt in het arbeidsdeskundig rapport geconcludeerd dat eiser minder dan 5 minuten achtereen kan staan. De beperking op vervoer is onjuist geïnterpreteerd. De geselecteerde functies zijn allemaal ongeschikt, alleen al vanwege de mobiliteit van eiser. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inhoudelijk gereageerd op het orthopedisch onderzoek van 12 september 2012, waarin de verwachting van verbetering wordt weersproken.
Het oordeel van de rechtbank
5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder op goede gronden de WIA-uitkering van eiser per 25 februari 2021 (datum in geding) heeft beëindigd.
6. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit het dossier niet blijkt dat eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft afgezien van een hoorzitting. De gemachtigde van eiser heeft toegelicht dat hij in dit soort zaken een hoorzitting waarbij een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig is van grote toegevoegde waarde acht. De stelling van verweerder dat eiser heeft afgezien van een hoorzitting, is – gelet op de betwisting daarvan door eiser – onvoldoende onderbouwd. Gelet op het vorenstaande is sprake van een schending van de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Medische grondslag van het bestreden besluit
7. Uit de rechtspraak volgt dat voor een volledige heroverweging in de bezwaarfase in arbeidsongeschiktheidszaken met medische aspecten een bijzondere eis geldt. Er dient een heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, zal daarom in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt mee dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact van de betrokkene met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. Eiser heeft ter zitting nader gemotiveerd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat er geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Hij heeft hierbij verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van 23 juni 2021 van de Centrale Raad van Beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door verweerder onzorgvuldig geweest. De rechtbank stelt vast dat eiser voor het laatst in 2014 is onderzocht op een spreekuur door een verzekeringsarts. Eiser werd toen opnieuw voor 100% arbeidsongeschiktheid geacht. Gelet op de grote wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage had de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds hierin aanleiding moeten zien eiser fysiek te onderzoeken op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in de rapporten van 17 augustus 2021 en 30 september 2021 niet gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De primaire verzekeringsarts heeft slechts een telefonisch spreekuur gehouden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser in het geheel niet gesproken, terwijl volgens genoemde rechtspraak eiser minstens een keer op een fysiek spreekuur onderzocht had moeten worden. Door verweerder is ter zitting aangevoerd dat eiser in Turkije woont en dat het gelet op de geldende covid-19 maatregelen niet mogelijk was om eiser fysiek te onderzoeken. Gelet op alle omstandigheden van het geval ziet de rechtbank geen reden om verweerder te volgen in zijn standpunt dat van het onderzoek kon worden afgezien.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:2 van de Awb. Bij deze stand van zaken hoeven de overige beroepsgronden, waaronder de gronden tegen het arbeidskundig onderzoek, niet te worden besproken.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst zelf nog deugdelijk onderzoek dient te verrichten naar de belastbaarheid van eiser. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).
13. Eiser heeft ter zitting ook gevraagd om een vergoeding voor zijn reiskosten, te weten € 258,90. Verweerder heeft in zijn reactie van 29 maart 2022 te kennen gegeven dat deze kosten in aanmerking komen voor vergoeding. De rechtbank kent een vergoeding van deze kosten toe.
14. De totale proceskostenveroordeling bedraagt dus € 1.776,90.