Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende parkeerbelasting. Eiseres, een inwoner van Amsterdam, had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, die op 5 augustus 2021 een naheffingsaanslag had opgelegd. Eiseres had op 15 mei 2021 geparkeerd zonder voldoende parkeergeld te betalen. Na het indienen van het beroep heeft de heffingsambtenaar op 7 maart 2022 medegedeeld dat de naheffingsaanslag niet meer werd gehandhaafd. Eiseres trok daarop haar beroep in op 2 mei 2022 en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar tegemoet was gekomen. De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift en het bezwaar vastgesteld op € 920,50, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend voor het bijwonen van de zitting. Dit omdat eiseres tijdig had aangegeven het beroep in te trekken en de rechtbank had gecommuniceerd dat de zitting niet doorging. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres, die professioneel was, op de hoogte had moeten zijn van de gevolgen van de intrekking van het beroep.
De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.