ECLI:NL:RBAMS:2022:3271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21/1517
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en aanmaningskosten

Op 13 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser uit Amsterdam en de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen. De zaak betreft een beroep tegen twee naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting die eiser niet tijdig heeft betaald. Eiser stelde dat hij de naheffingsaanslagen per ongeluk op een verkeerd rekeningnummer had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanmaningskosten van in totaal € 14,- terecht in rekening zijn gebracht, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij de naheffingsaanslagen op een verkeerde rekening heeft betaald. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk heeft gekregen. Eiser had eerder screenshots overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling, maar de rechtbank oordeelde dat deze gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat de naheffingsaanslagen tijdig waren betaald. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het griffierecht van € 49,- zal worden teruggestort, maar dat andere kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/1517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen, verweerder

( [Gem. verweerder] ).

Procesverloop

Met twee besluiten van 22 december 2020 heeft verweerder de aanmaningskosten van in totaal een bedrag van € 14,- aan eiser in rekening gebracht.
Met een besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [personen] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld zijn standpunt te onderbouwen dat hij de naheffingsaanslagen heeft betaald op een verkeerde rekening. Eiser heeft met de mail van 20 april 2022 nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft een termijn gekregen van drie weken om hierop te reageren. Verweerder heeft, ook nadat de rechtbank hierop heeft gewezen, niet gereageerd.
Eiser heeft met de e-mail van 24 mei 2022 de rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft met de uitspraak van 31 mei 2022 het wrakingsverzoek afgewezen.
Eiser heeft met verschillende mails verzocht om een uitspraak. Verweerder heeft niet op berichtgeving van de rechtbank gereageerd. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat partijen geen nadere zitting wensen en het onderzoek op 7 juni 2022 gesloten. Daarbij is aan partijen medegedeeld dat de rechtbank binnen zes weken uitspraak doet.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser op 19 november 2020 en 21 november 2020 twee naheffingsaanslagen opgelegd. Omdat eiser volgens verweerder niet tijdig de naheffingsaanslagen heeft betaald, heeft verweerder met twee verschillende aanmaningen van 22 december 2020 eiser aangemaand de naheffingsaanslagen te betalen. Daarbij heeft verweerder een bedrag van in totaal € 14,- in rekening gebracht vanwege de aanmaningskosten.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij beide naheffingsaanslagen per ongeluk op een verkeerde rekening heeft betaald. Om zijn standpunt nader te onderbouwen heeft eiser op 20 april 2022 afbeeldingen van screenshots overgelegd van overboekingen naar de rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat dit besluit waartegen eiser beroep heeft ingesteld gaat over de aanmaningskosten. Dit betekent dat de rechtbank in deze uitspraak alleen over de aanmaningen mag oordelen en niet over de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen. Voor zover eiser het oneens is met de rechtmatigheid van de opgelegde naheffingsaanslagen wijst de rechtbank op haar uitspraak van 28 april 2022.
4. Uit artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 234, eerste en achtste lid, van de Gemeentewet volgt dat de naheffingsaanslag dadelijk en ineens invorderbaar is. Eiser is hiervan op de hoogte gesteld met de duplicaten van de naheffingsaanslagen en de daarop vermelde informatie over de betaling. Eiser heeft in zijn beroepschrift en op zitting verklaard dat hij vanwege een menselijke fout de betaling op een verkeerd rekeningnummer heeft gestort.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd om zijn stelling - dat hij de naheffingsaanslagen van € 66,20 en € 89,50 op een verkeerde rekening heeft betaald – aannemelijk te maken. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde afbeeldingen van twee screenshots vijf overboekingen naar de rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid blijken op 5 november 2020, 24 december 2020, 29 december 2020, 20 april 2021 en 18 februari (de rechtbank leest hierin 18 februari 2022). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gegevens onvoldoende dat eiser de naheffingsaanslagen abusievelijk naar een rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft overgemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat een bedrag op
5 november 2020 is overgeboekt voordat de naheffingsaanslagen – te weten op
19 november 2020 en 21 november 2020 – zijn opgelegd. Dit bedrag kan dan ook niet zien op de betaling van de naheffingsaanslagen. Daarnaast komen de bedragen die naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn overgemaakt op 24 december 2020 en
29 december 2020, beide keren betreft het € 48,-, niet overeen met de openstaande naheffingsaanslagen. De bedragen overgemaakt op 20 april 2021 en 18 februari 2022 zijn overgemaakt enige tijd na de verklaring van eiser op 29 december 2020 dat de naheffingsaanslagen waren betaald op een rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze overboekingen kunnen eisers stelling daarom ook niet ondersteunen. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslagen tijdig zijn betaald. De aanmaningskosten zijn daarom terecht opgelegd.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk heeft.
7. Op zitting is besproken dat eiser driemaal griffierecht heeft betaald. De rechtbank heeft aangegeven dat voor deze zaak het griffierecht van € 49,- zal worden teruggestort. Omdat het beroep ongegrond is, komen de door eiser verzochte overige kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld het gerechtshof Amsterdam (het hof).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van het hof worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.