ECLI:NL:RBAMS:2022:3345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
13/066546-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank Eerste Aanleg Limburg in België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 maart 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de handel in cocaïne van Zuid-Amerika naar Europa tussen 1 januari 2019 en 29 maart 2021. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige garanties voor zijn terugkeer naar Nederland bij een eventuele veroordeling in België beoordeeld. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de rechtmatigheid van het bewijs en de overlevering, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er voldoende garanties zijn verstrekt. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/066546-22
RK nummer: 22/1521
Datum uitspraak: 7 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 maart 2022 door de Rechtbank Eerste Aanleg Limburg (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 17 maart 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft vraagtekens geplaatst bij de rechtmatigheid van het bewijs dat de uitvaardigende justitiële autoriteit als aanleiding voor het verzoek om overlevering van de opgeëiste persoon blijkt te gebruiken. De verdenking tegen de opgeëiste persoon is, blijkens het EAB, gebaseerd op gegevens afkomstig uit een mobiele telefoon die in Nederland in beslag is genomen. Nu niet duidelijk is geworden of deze informatie rechtmatig met de Belgische autoriteiten is gedeeld, dient de overlevering geweigerd te worden.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan. Zij heeft betoogd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet hoeft te verantwoorden waar de verdenking op gebaseerd is.
Uit het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 28 maart 2022, blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij het verhandelen van cocaïne, vanuit Zuid-Amerika naar Europa, in de periode 1 januari 2019 tot 29 maart 2021. De opgeëiste persoon zou daartoe opdracht hebben gegeven betalingen naar Zuid-Amerika uit te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en is het specialiteitsbeginsel gewaarborgd.
Het is in deze procedure niet aan de rechtbank om te beoordelen op welke gronden en bewijsmiddelen de verdenking in België is gebaseerd. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings Limburg heeft bij brief van 23 maart 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers. Daardoor is de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet langer gewaarborgd. Dat geldt ook voor meerpersoonscellen waarin sprake is van niet-afgeschermde toiletten. Het gaat hier om de detentie-instellingen Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is over gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief in elke overleveringszaak geldig is, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd. De rechtbank gaat uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank oordeelt dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op een feit dat wordt geacht gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
De opgeëiste persoon is aangehouden op Schiphol, in Nederland. Uit contact met een Nederlandse officier van justitie is gebleken dat er ook een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon loopt, dat verband houdt met de aanhouding op Schiphol. Nu er sinds de aanhouding op Schiphol al een Nederlands strafrechtelijk onderzoek loopt, de Belgische strafvervolging pas later is gaan lopen en de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 13 OLW niet van toepassing is, omdat uit de omschrijving in het EAB niet blijkt dat het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het feit dat ten grondslag ligt aan de Nederlandse strafvervolging betreft niet hetzelfde feit als waarvoor de overlevering door België wordt verzocht;
  • het onderzoek naar het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht is in België aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in België terecht gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW van toepassing is, omdat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij de strafbare feiten gedeeltelijk vanuit Nederland gepleegd zou hebben. De rechtbank verwerpt het primaire standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank vindt echter dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarnaast vormt de omstandigheid dat er eveneens een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon loopt (ten aanzien van een verdenking voor een ander feit), geen reden om de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Eerste Aanleg Limburg (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.=Zie rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Zie Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak