In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1987, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende grond bestaat voor de verdenking, met name omdat het bewijs is gebaseerd op versleutelde communicatie via Encrochat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de gronden van de verdenking aan de rechter in België zijn voorbehouden. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn voor de detentieomstandigheden in België.
De rechtbank heeft ook de detentiegaranties beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Belgische detentie. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, aangezien aan alle eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.