ECLI:NL:RBAMS:2022:3350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
13/075359-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke procedure in Polen

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Opole, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van vier jaren, waarvan nog drie jaren, zeven maanden en vijf dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 in Polen, was in Nederland woonachtig en had een eigen bedrijf. Tijdens de openbare zitting op 24 mei 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn recht op verdediging gewaarborgd door de aanwezigheid van zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren, ondanks het verweer van de raadsman dat het EAB ongenoegzaam zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de lopende procedure. De rechtbank verwierp ook het verweer dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, omdat niet was aangetoond dat hij gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had gehad.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen waren. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/075359-22
RK nummer: 22/1677
Datum uitspraak: 7 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2018 door de
Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.C. Bondam, advocaat te Voorschoten, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Regional Court in Opolevan 7 april 2015 (III K 8/15). Uit de aanvullende informatie van 17 mei 2022 blijkt dat er op dit vonnis een arrest in hoger beroep is gevolgd van de
Court of Appeal in Wrocławvan 26 augustus 2015 (II AKa 194/15) waarbij voornoemd vonnis in stand is gelaten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren, zeven maanden en vijf jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In de aanvullende informatie van 17 mei 2022 staat dat de schuldigverklaring en de bepaling van de straf zijn behandeld tijdens de procedure in hoger beroep, welke procedure heeft geleid tot het arrest van 26 augustus 2015. Deze laatste beslissing is daarom de beslissing waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017,
ECLI:EU:C:2017:628(
Tupikas)), zodat alleen deze beslissing relevant is voor de toetsing aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van voornoemd arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van weigering, omdat gebleken is dat de opgeëiste persoon wist van de procedure en zelf hoger beroep heeft ingesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was tijdens de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg en dat hij geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarmee staat vast dat hij op de hoogte was van de lopende strafrechtelijke procedure tegen hem. Uit de aanvullende informatie van 17 mei 2022 en uit de verklaring die de opgeëiste persoon op 28 maart 2022 heeft afgelegd tijdens de voorgeleiding bij de officier van justitie blijkt dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Onder die omstandigheden mag er van de opgeëiste persoon verwacht worden dat hij zich op de hoogte houdt van de zittingsdatum en in ieder geval zijn post goed in de gaten houdt. Hoewel er twee oproepen verstuurd zijn voor de zitting in hoger beroep, is de opgeëiste persoon niet ter zitting verschenen.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is, omdat het EAB een verkeerd vonnis vermeldt. Uit de aanvullende informatie van 17 mei 2022 blijkt immers dat niet het vonnis in eerste aanleg, maar het arrest in hoger beroep van 26 augustus 2015 de beslissing is op grond waarvan de overlevering wordt verzocht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 17 mei 2022, genoegzaam is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 17 mei 2022, blijkt dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, die aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij het vonnis van 7 april 2015 en welke straf in stand is gelaten bij arrest van 26 augustus 2015. Nu eveneens duidelijk is voor welk feit de straf is opgelegd, namelijk het importeren en verhandelen van verdovende middelen in de periode van oktober 2012 tot maart 2014 in Opole, is het voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het EAB is daarmee genoegzaam. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon al ongeveer acht jaren in Nederland woont en werkt. Hij heeft een eigen bedrijf, een woning en een relatie en in Polen heeft hij niets meer. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en de straf in Nederland ten uitvoer te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling niet is voldaan. Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van de stukken is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Er ontbreekt informatie over het inkomen van de opgeëiste persoon in de periode september 2016 tot en met december 2016 en over het gehele jaar 2017. Daarnaast zijn de inkomensgegevens over 2018, 2019 en 2020 gebaseerd op, eerst recentelijk en ten behoeve van het beroep op gelijkstelling in deze procedure opgemaakte ‘Aangiften inkomstenbelasting’ waarvan de aanslagen bij de stukken ontbreken. Dit betreffen geen objectieve gegevens met betrekking tot het inkomen van de opgeëiste persoon over die jaren. Met betrekking tot de eigen onderneming die de opgeëiste persoon in 2020 is begonnen zijn wel uitgeschreven facturen overgelegd, maar ontbreken gegevens waaruit blijkt dat deze facturen ook daadwerkelijk zijn voldaan. Nu niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt, kan niet vastgesteld worden dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.