In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die als timmerman werkte, had zich op 2 april 2019 ziekgemeld vanwege nekklachten en ontving een Ziektewet-uitkering. Op 22 april 2021 diende hij een WIA-aanvraag in, maar deze werd op 9 augustus 2021 afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank beoordeelde of de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was. Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan door verweerder was aangenomen en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser op de datum in geding voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.