ECLI:NL:RBAMS:2022:3391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
13/323930-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor terroristisch misdrijf, veroordeling voor mishandeling en groepsbelediging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder mishandeling, groepsbelediging, en het plegen van voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen voor het plegen van een terroristisch misdrijf, de ontuchtige handelingen met een hond, en het benadelen van de gezondheid van de hond. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mishandeling van een slachtoffer op 29 november 2021, waarbij de verdachte met een stok tegen het gezicht van het slachtoffer sloeg. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor groepsbelediging door beledigende uitlatingen te doen over Joden, en voor het medeplegen van verboden wapenbezit, waarbij verschillende nepwapens in het bezit van de verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/323930-21
Datum uitspraak: 01 juni 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1980,
wonende op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, naar voren hebben gebracht.
De zaak is op de zitting van 18 mei 2022 tegelijk behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] (parketnummer 13/323982-21). De rechtbank doet vandaag in beide zaken uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is– na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat zij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
mishandeling van [slachtoffer] op 29 november 2021.
Feit 2:
belediging van een groep mensen, te weten Joden, op 29 november 2021.
Feit 3:
tezamen en in vereniging zich of een ander opzettelijk, gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen/zich kennis of vaardigheden verwerven/een ander kennis of vaardigheden bijbrengen tot het plegen van een terroristisch misdrijf/misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf in de periode van 1 maart 2021 tot en met 29 november 2021.
Feit 4
het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van wapens (twee Airsoft apparaten en drie nep handgranaten) van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie op 29 november 2021.
Feit 5, primair
het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een wapen (alarmpistool model Luger) van de categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie op 29 november 2021.
Feit 5, subsidiair
het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een wapen (replica van een Luger) van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie op 29 november 2021.
Feit 6
het tezamen en in vereniging verspreiden /openlijk tentoonstellen/vervaardigen/invoeren/doorvoeren/ uitvoeren/in bezit hebben van afbeeldingen/gegevensdragers, bevattende afbeeldingen van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, in de periode van 1 maart 2021 tot en met 29 november 2021.
Feit 7
het tezamen en in vereniging zonder redelijk doel/met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was opzettelijk bij een dier pijn en/of letsel veroorzaken en/of de gezondheid en/of welzijn van dat dier benadelen in de periode van 1 maart 2021 tot en met 29 november 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagebij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 4, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Voor de onder 3 en 5 primair tenlastegelegde feiten heeft hij vrijspraak gevraagd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 2, 3, 6 en 7 vanwege gebrek aan bewijs. Over feit 2 (groepsbelediging) heeft zij naar voren gebracht dat verdachte ontkent te hebben gezegd “Alle Joden moeten dood” en de aangifte van [slachtoffer] wordt op dit punt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verder heeft zij onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Almelo (ECLI:NL:RBALM:2000:AA7358) bepleit dat de kwalificatie ‘Joden’ geen beledigend karakter heeft omdat het niets anders is dan de aanduiding van een volk.
Over feit 6 (foto’s van ontucht met een hond nemen/hebben) heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat op de foto’s te zien is dat [naam medeverdachte] gebogen staat en de kop van de hond vast heeft. [naam medeverdachte] heeft hierover verklaard dat hij de toen nog jonge hond tegenhield omdat de hond gefixeerd was op urine en in die tijd altijd tegen hem opsprong. Verder is op geen van de foto’s het geslachtsdeel van [naam medeverdachte] te zien en ook al zou de hond in zijn kruis hebben geroken, dan is dat geen ontuchtige handeling. Over feit 7 (benadelen gezondheid hond) heeft zij bepleit dat er geen letsel bij de hond is veroorzaakt en dat de hond op generlei wijze is benadeeld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de voorbereidingshandelingen voor het plegen van een terroristisch misdrijf (feit 3), het medeplegen van verboden wapenbezit (feit 5 primair), de ontuchtige handelingen met de hond (feit 6) en het benadelen van de gezondheid van de hond (feit 7).
De rechtbank vindt de mishandeling (feit 1), de groepsbelediging (feit 2) en het medeplegen van het bezit van verboden nepwapens (feit 4 en feit 5 subsidiair) bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte deze feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Over de bewezenverklaring van groepsbelediging (feit 2), de vrijspraak voor het hebben van foto’s van ontuchtige handelingen met een hond (feit 6) en het benadelen van de gezondheid van de hond (feit 7) overweegt de rechtbank nog het volgende.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte de tenlastegelegde mondelinge uitingen heeft gedaan en dat zij daarbij een afbeelding heeft getoond waarop Adolf Hitler, de nazivlag en de tekst ‘Mein Kampf’ te zien was.
Bij de beoordeling of een uitlating beledigend is voor een groep mensen moeten drie stappen worden doorlopen. Allereerst moet worden beoordeeld of de uitingen op zichzelf beschouwd beledigend zijn. Vervolgens moet worden beoordeeld of er sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan - in de context van het publieke debat, binnen de context van geloofsopvatting of binnen de context van artistieke expressie - die het beledigend karakter van de uitingen wegneemt. Tot slot moet worden gekeken of de uitingen, indien gedaan binnen de hiervoor bedoelde context, niet onnodig grievend zijn.
Aangezien de uitlatingen meer omvatten dan alleen het woord ‘Joden’ is de rechtbank van oordeel dat er, anders dan in de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak, geen sprake is van uitsluitend de aanduiding van een volk. De rechtbank acht bewezen dat verdachte gezegd heeft dat alle Joden dood moeten, (in de Engelse taal) dat zij Joodse mensen haat en dat zij van Hitler houdt. Deze uitlatingen zijn op zichzelf beschouwd beledigend voor Joodse mensen. Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor het bij het doen van deze uitlatingen tonen van een afbeelding van Adolf Hitler, de nazivlag en de tekst “Mein Kampf”.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de aan verdachte tenlastegelegde uitingen niet in de context van een maatschappelijk debat zijn gedaan en ook geen uiting van geloofsopvatting of van artistieke expressie is. Verdachte heeft aangever mishandeld en op dat moment de uitlatingen gedaan. Er is daarom geen sprake van bijzondere omstandigheden die het beledigend karakter wegnemen. Aan de derde toets, namelijk de vraag of de uitlating indien gegeven in een bijzondere context onnodig grieven was, komt de rechtbank dan ook niet meer toe. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een sleutelhanger heeft getoond met daarop een hakenkruis met adelaar en de tekst Geheime Staatspolizei. Verdachte had de sleutelhanger wel bij zich, maar niet blijkt dat zij deze aan aangever heeft laten zien. Verdachte wordt vrijgesproken van dit onderdeel.
Feiten 6 en 7
De rechtbank oordeelt in de zaak van de medeverdachte [naam medeverdachte] dat de ontucht met de hond niet kan worden bewezen. De handelingen die gezien zijn op de foto’s leveren onvoldoende bewijs om ontucht aan te nemen. Omdat ontucht niet kan worden bewezen, kan ook niet worden bewezen dat verdachte foto’s heeft gehad waarop ontuchtige handelingen met de hond zijn te zien, of dat de gezondheid van de hond is benadeeld vanwege die ontucht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
op 29 november 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door met een stok tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.
Feit 2
op 29 november 2021 te Amsterdam, zich in het openbaar
mondeling en bij afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten
over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door de
woorden te uiten
- Alle Joden moeten dood, ik hou van Hitler en
- I hate Jewisch, I hate Jewisch people en
door een afbeelding te tonen waarop Adolf Hitler en de nazivlag en de tekst
'Mein Kampf' te zien is.
Feit 4
omstreeks 29 november 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
wapens van de categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige
bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat
deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was namelijk
- een Airsoft apparaat type MP40, kaliber 6mm en
- een Airsoft apparaat type CZ 75 P-07, kaliber 6 mm en
- een STUN handgranaat type M-84 met opschrift P/N 1750-002 en
- een (metalen) handgranaat type MK2 en
- een Flash handgranaat type NIC-03/11-48
voorhanden heeft gehad.
Feit 5, subsidiair
omstreeks 29 november 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
een wapen van de categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige
bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat
deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was namelijk
- een metalen replica van een Luger P08
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2, 4, 5 subsidiair, 6 en 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf van 80 uren. Verder heeft hij gevorderd om aan de voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. Tot slot heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en van het toezicht te bevelen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem op straat zomaar met een stok te slaan. Door haar optreden heeft zij angst teweeg gebracht bij het slachtoffer en een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Daarbij lijkt het slachtoffer enkel te zijn mishandeld vanwege zijn Joodse afkomst, hetgeen de mishandeling nog kwalijker maakt.
Verder heeft zij zich schuldig gemaakt aan groepsbelediging door onder meer te verkondigen dat alle Joden dood moeten en een afbeelding te tonen van Adolf Hitler, de nazivlag en de tekst ‘Mein Kampf’.
De Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog is een zeer schokkende gebeurtenis geweest in de geschiedenis van de mens en heeft onnoemelijk veel leed veroorzaakt bij de slachtoffers en de nabestaanden, tot op de dag van vandaag. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat verdachte met haar uitlatingen een inbreuk heeft gemaakt op de rechten van Joodse mensen en hun eer en waardigheid heeft aangetast. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het in bezit hebben van twee Airsoftwapens, drie nephandgranaten en een alarmpistool. Deze wapens zijn geschikt om mensen mee te bedreigen of af te persen omdat ze visueel niet van een echt wapen te onderscheiden zijn. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke nepwapens is een groot maatschappelijk probleem.
De landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting formuleren voor het bezit van één enkel nepvuurwapen als uitgangspunt een geldboete van € 550,- en voor mishandeling met enig letsel een geldboete van € 750,-. Voor groepsbelediging is er geen oriëntatiepunt en hiervoor heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
4 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaren in Nederland is veroordeeld voor vermogensdelicten. Uit een uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 6 december 2021 blijkt dat verdachte in Polen een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 9 mei 2022. Hieruit is meer het volgende opgenomen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
Rapporteur ervaart ten aanzien van het geven van een advies een dilemma: enerzijds ziet de Pro Justitia rapporteur geen noodzaak tot behandeling noch tot opleggen van een strafrechtelijk kader, anderzijds ervaart rapporteur de situatie rondom verdachte als zorgelijk en heeft rapporteur stellig de indruk dat verdachte niet het achterste van haar tong laat zien. Tevens is rapporteur van mening dat de slechte maatschappelijke inbedding van betrokkene een risico is, waarbij zij de mogelijkheid heeft overwogen om verdachte te begeleiden om haar maatschappelijk gezien beter ingebed te krijgen binnen de maatschappij. Dit afwegende komt rapporteur tot het oordeel dat er geen doorslaggevende overwegingen zijn om ons niet te conformeren aan het oordeel van de Pro Justitia rapporteur en dus adviseert rapporteur om bij schuldig verklaring een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van psychologisch onderzoek van 4 mei 2022, van de deskundige M. Breij, GZ-psycholoog (BIG in opleiding tot rapporteur onder
supervisie van M.F. Raven, GZ-psycholoog BIG). Hierin wordt onder meer het volgende gerapporteerd.
Verdachte zou gebaat zijn bij behandeling en begeleiding om structuur in haar leven te brengen, haar coping vaardigheden te verbeteren en de klachten van de obsessief compulsieve stoornis te verminderen. Gezien het beperkte delict risico en het feit dat betrokkene reeds in beeld is bij behandelaren van de GGD wordt geen noodzaak gezien deze behandeling binnen een strafrechtelijk kader op te leggen.
Ondanks het feit dat de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert en de deskundige geen noodzaak ziet voor een behandeling binnen een strafrechtelijk kader, ziet de rechtbank in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de rapportages wel degelijk aanknopingspunten voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft ogenschijnlijk zonder enige aanleiding en onder invloed van alcohol een persoon mishandeld, Joden beledigd en voorts een hoeveelheid nepwapens voorhanden gehad. Dit terwijl verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten blijkens de rapportages goed ingebed was in de hulpverlening. Het baart de rechtbank zorgen dat die hulpverlening kennelijk onvoldoende is geweest om verdachte te weerhouden van het plegen van diverse zorgwekkende strafbare feiten. Ter zitting heeft verdachte gezegd spijt te hebben en niet te begrijpen waarom ze de heer [slachtoffer] heeft geslagen. Ook heeft zij gezegd dat de verzameling van SS-spullen in haar woning en de foto’s met wapens en kleding voor de grap waren en niet serieus moeten worden genomen. De rechtbank heeft hier de nodige twijfels bij, ook omdat verdachte tijdens haar detentie voor deze zaak kennelijk boeken over Hitler heeft opgevraagd uit de bibliotheek aldaar.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande wel degelijk een recidivegevaar en is daarom van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk is om het recidivegevaar in te perken.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn voorgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren op te leggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten mishandeling en verboden vuurwapen bezit. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bepalen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Verbeurdverklaring

De inbeslaggenomen hond is reeds teruggegeven aan verdachte. De officier van justitie heeft verzocht de hond verbeurd te verklaren. Omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten zal de hond niet verbeurd worden verklaard.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht het bedrag te matigen gelet op de financiële positie van verdachte en het feit dat de psychische gevolgen niet zijn onderbouwd met een verklaring van een arts.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk en lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 750,-.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 47, 57, 137c en 300, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 3, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
mishandeling
Feit 2
zich in het openbaar mondeling en bij afbeelding opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras/godsdienst
Feit 4
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Feit 5 subsidiair
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
18 (achttien) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van voornoemde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
toetot een bedrag van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 29 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer]
aan de Staateen bedrag van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 29 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en N. Aandewiel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2022.
Bijlage
[…]