7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem op straat zomaar met een stok te slaan. Door haar optreden heeft zij angst teweeg gebracht bij het slachtoffer en een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Daarbij lijkt het slachtoffer enkel te zijn mishandeld vanwege zijn Joodse afkomst, hetgeen de mishandeling nog kwalijker maakt.
Verder heeft zij zich schuldig gemaakt aan groepsbelediging door onder meer te verkondigen dat alle Joden dood moeten en een afbeelding te tonen van Adolf Hitler, de nazivlag en de tekst ‘Mein Kampf’.
De Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog is een zeer schokkende gebeurtenis geweest in de geschiedenis van de mens en heeft onnoemelijk veel leed veroorzaakt bij de slachtoffers en de nabestaanden, tot op de dag van vandaag. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat verdachte met haar uitlatingen een inbreuk heeft gemaakt op de rechten van Joodse mensen en hun eer en waardigheid heeft aangetast. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het in bezit hebben van twee Airsoftwapens, drie nephandgranaten en een alarmpistool. Deze wapens zijn geschikt om mensen mee te bedreigen of af te persen omdat ze visueel niet van een echt wapen te onderscheiden zijn. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke nepwapens is een groot maatschappelijk probleem.
De landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting formuleren voor het bezit van één enkel nepvuurwapen als uitgangspunt een geldboete van € 550,- en voor mishandeling met enig letsel een geldboete van € 750,-. Voor groepsbelediging is er geen oriëntatiepunt en hiervoor heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
4 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaren in Nederland is veroordeeld voor vermogensdelicten. Uit een uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 6 december 2021 blijkt dat verdachte in Polen een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 9 mei 2022. Hieruit is meer het volgende opgenomen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
Rapporteur ervaart ten aanzien van het geven van een advies een dilemma: enerzijds ziet de Pro Justitia rapporteur geen noodzaak tot behandeling noch tot opleggen van een strafrechtelijk kader, anderzijds ervaart rapporteur de situatie rondom verdachte als zorgelijk en heeft rapporteur stellig de indruk dat verdachte niet het achterste van haar tong laat zien. Tevens is rapporteur van mening dat de slechte maatschappelijke inbedding van betrokkene een risico is, waarbij zij de mogelijkheid heeft overwogen om verdachte te begeleiden om haar maatschappelijk gezien beter ingebed te krijgen binnen de maatschappij. Dit afwegende komt rapporteur tot het oordeel dat er geen doorslaggevende overwegingen zijn om ons niet te conformeren aan het oordeel van de Pro Justitia rapporteur en dus adviseert rapporteur om bij schuldig verklaring een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van psychologisch onderzoek van 4 mei 2022, van de deskundige M. Breij, GZ-psycholoog (BIG in opleiding tot rapporteur onder
supervisie van M.F. Raven, GZ-psycholoog BIG). Hierin wordt onder meer het volgende gerapporteerd.
Verdachte zou gebaat zijn bij behandeling en begeleiding om structuur in haar leven te brengen, haar coping vaardigheden te verbeteren en de klachten van de obsessief compulsieve stoornis te verminderen. Gezien het beperkte delict risico en het feit dat betrokkene reeds in beeld is bij behandelaren van de GGD wordt geen noodzaak gezien deze behandeling binnen een strafrechtelijk kader op te leggen.
Ondanks het feit dat de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert en de deskundige geen noodzaak ziet voor een behandeling binnen een strafrechtelijk kader, ziet de rechtbank in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de rapportages wel degelijk aanknopingspunten voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft ogenschijnlijk zonder enige aanleiding en onder invloed van alcohol een persoon mishandeld, Joden beledigd en voorts een hoeveelheid nepwapens voorhanden gehad. Dit terwijl verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten blijkens de rapportages goed ingebed was in de hulpverlening. Het baart de rechtbank zorgen dat die hulpverlening kennelijk onvoldoende is geweest om verdachte te weerhouden van het plegen van diverse zorgwekkende strafbare feiten. Ter zitting heeft verdachte gezegd spijt te hebben en niet te begrijpen waarom ze de heer [slachtoffer] heeft geslagen. Ook heeft zij gezegd dat de verzameling van SS-spullen in haar woning en de foto’s met wapens en kleding voor de grap waren en niet serieus moeten worden genomen. De rechtbank heeft hier de nodige twijfels bij, ook omdat verdachte tijdens haar detentie voor deze zaak kennelijk boeken over Hitler heeft opgevraagd uit de bibliotheek aldaar.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande wel degelijk een recidivegevaar en is daarom van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk is om het recidivegevaar in te perken.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn voorgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren op te leggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten mishandeling en verboden vuurwapen bezit. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bepalen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.