ECLI:NL:RBAMS:2022:3544

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AMS 22/1071
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dubbele kinderbijslag voor een kind met intensieve zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van dubbele kinderbijslag aan een moeder voor haar vijftienjarige dochter, die intensieve zorg nodig heeft. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had eerder besloten dat de moeder geen recht had op dubbele kinderbijslag, omdat haar dochter op de peildatum van 1 oktober 2021 niet voldeed aan de vereisten. De dochter had een zorgscore van twee punten, wat onvoldoende was voor de toekenning van dubbele kinderbijslag.

De moeder heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en stelde dat haar dochter ten onrechte niet scoorde op mobiliteit. De dochter is rolstoelgebonden en kan niet zelfstandig lopen, wat volgens de moeder niet correct was beoordeeld door de SVB. De rechtbank heeft de argumenten van de moeder overwogen en vastgesteld dat de eerdere beoordelingen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in 2017 en 2019, waarin de dochter wel punten scoorde op mobiliteit, overeenkwamen met de huidige situatie. De rechtbank oordeelde dat de SVB onvoldoende had gemotiveerd waarom de dochter nu anders werd beoordeeld.

De rechtbank heeft het beroep van de moeder gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat de moeder vanaf het vierde kwartaal van 2021 recht heeft op dubbele kinderbijslag voor haar dochter. Tevens is de SVB verplicht om het door de moeder betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. O.F.M. Vonk).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bepaald dat eiseres vanaf het vierde kwartaal van 2021 geen recht heeft op dubbele kinderbijslag voor haar dochter.
Bij besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat de dochter van eiseres, [naam 1] , op de peildatum voor het vierde kwartaal van 2021 (1 oktober 2021) vijftien jaar oud was en een zorgscore heeft van twee punten. Zij voldoet daarmee niet aan de minimale vereisten. Eiseres heeft daarom vanaf het vierde kwartaal van 2021 geen recht op dubbele kinderbijslag voor [naam 1] .
Standpunt eiseres
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking dient te komen voor dubbele kinderbijslag voor [naam 1] . Zij heeft aangevoerd dat [naam 1] ten onrechte niet scoort op mobiliteit. [naam 1] zit in een rolstoel en kan nooit ergens zelfstandig naar toe. Eiseres moet haar duwen. Eerder scoorde [naam 1] wel op mobiliteit en de situatie is volgens eiseres ongewijzigd.
Juridisch kader
3. Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW, heeft een verzekerde voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid van de wet, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK) wint de Sociale verzekeringsbank (SVB) een op medische gegevens gebaseerd advies in bij het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ), om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft. Ingevolge het tweede lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld met betrekking tot de procedure alsmede de beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt gebaseerd.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling uitvoering dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg (de Regeling) kan de SVB vaststellen dat er sprake is van intensieve zorg, indien het advies positief luidt.
De beoordeling van het CIZ geschiedt op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling, aan de hand van de onderdelen lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging, gedrag, communicatie, alleen thuis zijn, begeleiding buitenshuis, en bezighouden/handreikingen.
Op grond van artikel 3, tweede lid, kent het CIZ op een item een punt toe, indien het oordeelt dat er op dat onderdeel sprake is van een zware zorgbehoefte. Op grond van het derde lid behoeft het kind tussen 10–17 jaar intensieve zorg als het CIZ minimaal 3 punten toekent.
Bij het bepalen of per onderdeel al dan niet een punt moet worden toegekend wordt het zogenoemde Beoordelingskader BUK 2018 (het beoordelingsdocument) gehanteerd. In het beoordelingsdocument wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in de Regeling genoemde onderdelen, waarbij per onderdeel voorbeelden worden gegeven van situaties waarvoor wel of juist geen punt wordt toegekend.
Beoordeling rechtbank
4. Het betoog dat aan [naam 1] ten onrechte geen punt is toegekend op het onderdeel mobiliteit, slaagt. In de beoordelingen van het CIZ in 2017 en 2019 heeft [naam 1] op het onderdeel mobiliteit wel een punt gescoord. In 2017 vermeldt het CIZ als toelichting dat [naam 1] zich binnen en op korte afstanden buiten zelfstandig kan redden, maar dat voor langere afstanden een rolstoel nodig is. [naam 1] kan maximaal 100 meter lopen. In 2019 vermeldt het CIZ in de toelichting dat [naam 1] niet ver kan lopen (maximaal 400 meter) en niet lang kan staan. Er moet altijd een hulpmiddel mee. In 2021 scoort [naam 1] volgens het CIZ niet op het onderdeel mobiliteit. In de toelichting daarbij vermeldt het CIZ dat [naam 1] alleen kan lopen met voortdurende hulp en ondersteuning van een begeleider. Zij kan wel lopen, maar heel kort en niet stilstaan. Binnenshuis kan zij zich voortbewegen. Buitenshuis kan ze maximaal 100 meter lopen. De rechtbank stelt vast dat de toelichtingen op het item mobiliteit in 2017 en 2019 overeenkomen met die in 2021. Nu eiseres onweersproken heeft gesteld dat de situatie van [naam 1] ongewijzigd is gebleven, ziet de rechtbank niet in hoe dat kan leiden tot een andere score op het onderdeel mobiliteit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in deze situatie anders is beslist dan in voorgaande jaren met gelijkblijvende omstandigheden. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 van de Awb.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in totaal drie punten moeten worden toegekend. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres vanaf het vierde kwartaal van 2021 recht heeft op dubbele kinderbijslag.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.