ECLI:NL:RBAMS:2022:3814

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/752106-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a Overleveringswet met betrekking tot een Pools Europees aanhoudingsbevel

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Siedlce, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en gedetineerd is in een onbekende detentieplaats. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 3 mei en 9 juni 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Uzumcu.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het doen van uitspraak is verstreken en dat er geen grondslag meer bestaat voor de overleveringsdetentie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB onderzocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is op de vonnissen die aan het EAB ten grondslag liggen. Echter, op basis van artikel 6a van de Overleveringswet kan de overlevering worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland te bevelen. De opgeëiste persoon zal in afwachting van de tenuitvoerlegging van deze straffen in gevangenhouding blijven. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752106-21
RK nummer: 22/906
Datum uitspraak: 23 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juni 2018 door de
Regional Court in Siedlce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 3 mei 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman . De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Uzumcu, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en vervolgens bij tussenuitspraak van 17 mei 2022 heropend, omdat nadere informatie moest worden verkregen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) met het oog op de toetsing aan artikel 6a, negende lid, OLW (gelijkstelling met een Nederlander). Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.
Zitting 9 juni 2022
De rechtbank heeft op 9 juni 2022 met instemming van de raadsman en de officier van justitie het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment waarop het onderzoek werd gesloten op 3 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. F. Uzumcu, advocaat te Den Haag, heeft verklaard uitdrukkelijk door de opgeëiste persoon te zijn gemachtigd om namens hem ter zitting het woord te voeren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een drietal vonnissen:
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van drie vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk
  • twee jaren;
  • één jaar;
  • 150 dagen,
door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank heeft in paragraaf 4 van de tussenuitspraak van 17 mei 2022 [1] overwogen dat op de vonnissen van 4 maart 20215 (II K 672/14) en 18 juli 2013 (VII K 158/13) de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot het vonnis van 29 oktober 2014 (II K 578/14) overwogen dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en dat evenmin sprake is van een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vervolgens overwogen dat en waarom kan worden afgezien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.
De overwegingen van de rechtbank in deze eerdere beslissing dienen hier – voor zover uit het volgende niet anders blijkt – als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis van de
District Court in Siedlcevan 18 juli 2013 (VII K 158/13) waarvoor de overlevering wordt verzocht, dient achterwege te blijven, aangezien de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die ten grondslag liggen aan de vonnissen van de
District Court in Siedlcevan 4 maart 2015 (II K 672/14) en van de
District Court in Siedlcevan 29 oktober 2014 (II K 578/14) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, ` gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
diefstal

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is verzocht voor de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee voorwaarden, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
De rechtbank heeft op 17 mei 2022 in paragraaf 6 bepaald dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Op basis van de e-mail van 30 mei 2022 van de IND stelt de rechtbank vast dat ook aan deze voorwaarde is voldaan.
Dit leidt tot de conclusie dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Het onder 4.1 weergegeven feit is naar eveneens Nederlands recht strafbaar en levert op:
oplichting
Uit deze Nederlandse kwalificatie alsmede de hiervoor onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn verder naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om daarvan af te zien.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding om af te zien van weigering, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Siedlce(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.