ECLI:NL:RBAMS:2022:3818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/752266-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Polen wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er twijfels bestonden over de rechtsgang in Polen en de detentieomstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen individueel reëel gevaar was voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752266-21
RK nummer: 21/6164
Datum uitspraak: 9 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 september 2021 door
the Circuit Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 16 december 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van16 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing met kenmerk ECLI:NL:RBAMS:2021:5052. De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Verder heeft de rechtbank op grond van artikel 22, vierde lid, OLW de beslistermijn verlengd met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen.
Zitting van 9 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 9 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht, als waarnemer voor mr. De Leon, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Września of the 26th day of February 2018, on executing a, preventative measure against the above-named in the form of a temporary arrest for a period of 14 days from the date of his apprehension(referentie: II Kp 42/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat in onderdeel D van het EAB is vermeld dat sprake is geweest van een hoorzitting waar de opgeëiste persoon niet bij aanwezig was. Om die reden is het onduidelijk of deze hoorzitting heeft plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of in het kader van een onherroepelijke rechterlijke veroordeling. De zaak moet worden aangehouden om erachter te komen of sprake is van een vervolgings-EAB of een executie-EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat het gaat om een vervolgings-EAB. De hoorzitting is gehouden in het kader van de voorlopige hechtenis en niet vereist is dat de opgeëiste persoon hierbij aanwezig is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe moet uit het EAB in ieder geval blijken of het gaat om de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf (executie-EAB) waarbij vermeld dient te worden bij welke uitspraak die straf is opgelegd, of dat sprake is van een onderzoek naar strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd (vervolgings-EAB). Dan moet onder meer het onderliggende nationale aanhoudingsbevel van de opgeëiste persoon in het EAB vermeld zijn.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak in onderdeel b) van het EAB staat vermeld dat sprake is van – kort gezegd – een
decision of the District Court in Września(…), on executing a, preventative measure against the above-named in the form of a temporary arrest for a period of 14 days (…).In onderdeel c) van het EAB staat dat voor de feiten maximaal een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd kan worden. Op grond van deze informatie staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het EAB is uitgevaardigd ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon. Dat betekent dat het EAB genoegzaam is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en wijst het verzoek van de raadsman af.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat overlevering niet mag worden toegestaan, omdat onzeker is wat de situatie is in Polen en of de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden. Niet duidelijk is in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst. De opgeëiste persoon heeft te vrezen voor schending van zijn grondrechten als het gaat om de detentieomstandigheden. Daarnaast doet zich het algemene gevaar voor schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld voor in het individuele geval van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Daarnaast is er in Polen geen sprake van een algemeen en reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling met betrekking tot de detentieomstandigheden. Het is daarom irrelevant in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon terecht zal komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer ten aanzien van de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru). De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (