ECLI:NL:RBAMS:2022:4081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/075439-22 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 april 2022 en betreft een persoon die in Italië is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 4 jaar voor georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de bevoegdheid van de Italiaanse autoriteiten om het EAB uit te vaardigen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de Italiaanse officier van justitie kan worden aangemerkt als een 'uitvaardigende rechterlijke autoriteit' in de zin van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/075439-22 (EAB III)
RK nummer: 22/1939
Datum uitspraak: 10 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2018 door
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990 alias [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Çakar, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam [alias opgeëiste persoon] is en dat hij op [geboortedag] 1987 geboren is in Marokko en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid uitvaardigende autoriteit

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de Italiaanse officier van justitie niet als rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt en daarom niet bevoegd is het EAB uit te vaardigen. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van het hof van justitie van 27 mei 2019, namelijk OG (nummer C-508/18) en PI (nummer C82/19 PPU).
Oordeel van de rechtbank
Het EAB is uitgevaardigd door
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië). De rechtbank stelt op basis van de informatie vervat in de
Questionnaire Eurojust en European Judicial Networkvan 6 april 2020 (die in opdracht van de Raad van de EU is opgesteld) vast dat deze autoriteit, hoewel geen rechter, kan worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ in de zin van het kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus als ‘uitvaardigende justitiële autoriteit’ in de zin van de OLW. Deze autoriteit, die onderdeel uitmaakt van het Italiaanse Openbaar Ministerie, neemt deel aan de strafrechtsbedeling en is onafhankelijk. Aan de uitvaardiging van het EAB ligt een vonnis gewezen door
the Court of Genoaten grondslag. Tegen de achtergrond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat voldaan is aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming door middel van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 10 november 2014 uitgevaardigd door
the Court of Appeal of Brescia, waarbij het vonnis in eerste aanleg van 11 september 2012 van
the Court of Bergamoin stand is gelaten.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing op 10 november 2014 van
the Court of Bresciaheeft geleid.
In het EAB staat verder vermeld dat de opgeëiste persoon bij voornoemd vonnis is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 2 jaar en 4 maanden.
De officier van justitie van Brescia heeft op 25 november 2015 deze resterende vrijheidsstraf samengevoegd met twee andere openstaande vrijheidsstraffen van de opgeëiste persoon. De voegingsbeslissing bepaalt dat de resterende vrijheidsstraf 4 jaar bedraagt. De referentie van de beslissing is nr. 245/2015 SIEP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van
the Court of Appeal of Bresciavan 10 november 2014 heeft geleid.
Uit de informatie onder e) van het EAB leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld (de rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)). Alleen de procedure in hoger beroep bij de
the Court of Appeal of Bresciavan 10 november 2014 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. In het EAB wordt vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon in persoon aanwezig was. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 30 maart 2021, [1] waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
Gelet op deze algemene detentiegarantie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar van schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon ook een ander executie-EAB is uitgevaardigd en de behandeling van de vordering is aangehouden teneinde de officier van justitie vragen te laten stellen aan Italië – namelijk het EAB met parketnummer 13/075436-22 (EAB II) – , ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen [2] pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat executie-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat executie-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW).

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
2.Rechtbank Amsterdam, 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.