ECLI:NL:RBAMS:2022:4374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
C/13/713032 / HA ZA 22-99
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot zekerheidstelling proceskosten in civiele procedure tussen internationale vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling van proceskosten, ingediend door G-Star c.s. tegen Vert c.s. De eiseressen, VERT ASIA LIMITED en VERT FASHION COMPANY LIMITED, gevestigd in respectievelijk Hongkong en Vietnam, hebben een vordering ingesteld tegen G-STAR RAW C.V., STICHTING BLUEBOX BEHEER en G-STAR PRODUCTION INTELLIGENCE CENTRE GMBH, gevestigd in Nederland en Zwitserland. De rechtbank heeft vastgesteld dat Vert c.s. geen woonplaats in Nederland heeft en daarom op grond van artikel 224 Rv verplicht is om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De rechtbank heeft de hoogte van de te stellen zekerheid vastgesteld op € 24.515,00, bestaande uit griffierecht en kosten voor juridische bijstand. De vordering van G-Star c.s. tot zekerheidstelling voor schadevergoeding is afgewezen, omdat deze niet als een rechtstreekse schade kan worden beschouwd die voortvloeit uit de vordering van Vert c.s. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/713032 / HA ZA 22-99
Vonnis in incident van 20 april 2022
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
VERT ASIA LIMITED,
gevestigd te Wanchai (speciale bestuurlijke regio Hongkong van de Volksrepubliek China),
2. de vennootschap naar buitenlands recht
VERT FASHION COMPANY LIMITED,
gevestigd te Bac Giang (Vietnam),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M.C. van Rijswijk te Amsterdam,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
G-STAR RAW C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STICHTING BLUEBOX BEHEER,
gevestigd te Amsterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
G-STAR PRODUCTION INTELLIGENCE CENTRE GMBH,
gevestigd te Basel (Zwitserland),
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Eisers worden hierna VAL en VFCL genoemd en tezamen Vert c.s. Gedaagden worden hierna G-Star C.V., Bluebox en G-Star GmbH genoemd, en tezamen G-Star c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 januari 2022,
  • de akte houdende overlegging producties bij de dagvaarding productie 1-53 van Vert c.s.,
  • de nadere overlegging beslagstukken door Vert c.s. van 1 februari 2022,
  • de incidentele conclusie houdende verzoek tot zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv, met productie,
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijk) incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Sinds 2016 werken partijen samen. G-star c.s. liet kleding produceren door Vert c.s. in een kledingfabriek van Vert c.s. in Vietnam.
2.2.
Op 9 april 2020 heeft G-star c.s. een deel van een order voor de 20Q3-collectie geannuleerd. In augustus 2020 heeft G-Star c.s. de overige bestellingen ook geannuleerd.
2.3.
Vert c.s. vordert in de hoofdzaak schade die zij heeft geleden door de handelswijze van G-Star c.s. Hiertoe heeft Vert c.s. op 9 december 2021 de voorzieningenrechter verzocht tot het ten laste van G-Star c.s. leggen van conservatoir beslag onder derden. Bij beschikking van 13 december 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen. Vert c.s. heeft op 22 december 2021 de conservatoire beslagen laten leggen. Op 27 december 2021 heeft G-Star c.s. voor de volledige beslagvordering een bankgarantie afgegeven, waarna Vert c.s. de beslagen heeft opgeheven.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Vert c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te verklaren voor recht dat G-Star c.s., althans een of meer van hen, toerekenbaar zijn tekortgeschoten in hun contractuele en buiten-contractuele verplichtingen jegens VAL en/of VFCL en jegens hen onrechtmatige daden hebben gepleegd, al deze tekortkomingen en onrechtmatige daden zoals omschreven in de dagvaarding, en dat G-Star c.s., althans een of meer van hen, op grond hiervan gehouden zijn tot vergoeding van de schade die Vert c.s., althans een of meer van hen, als gevolg hiervan hebben geleden of nog zullen lijden;
II. G-Star c.s., althans een of meer van hen, hoofdelijk te veroordelen, althans een of meer van hen te veroordelen, tot betaling aan VAL (mede inzake de door VFCL aan VAL gecedeerde vorderingen inzake VFCL) binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis van USD 17.553.453,44 en EUR 49.376,46, althans door de rechtbank in goede justitie te begroten dan wel te schatten omvang van de schade dan wel op te maken bij staat, steeds te vermeerderen met wettelijke handelsrente althans wettelijke rente daarover vanaf de datum van het ontstaan van de betreffende schades, zijnde 28 augustus 2020 (de datum waarop G-star c.s. per e-mail aangaven vrijwel de gehele samenwerking te beëindigen) respectievelijk 16 november 2020 (de datum waarop G-Star c.s. de Supply Agreement opzegde), althans vanaf door de rechtbank in goede justitie te bepalen data, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. G-Star c.s., ieder hoofdelijk voor het geheel en gezamenlijk, te veroordelen tot betaling aan VAL van de proceskosten (mede inzake de door VFCL aan VAL gecedeerde vorderingen inzake VFCL), en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Vert c.s. legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. G-Star c.s. liet kleding produceren door Vert c.s. op grond van een supply agreement en een additionele driejaarsafspraak. G-Star c.s. zijn hun verplichtingen onder deze overeenkomsten niet nagekomen, als gevolg waarvan Vert c.s. niet alleen veel inkomsten mist, maar zij ook genoodzaakt was de kledingfabriek in Vietnam te sluiten, omdat de fabriek feitelijk alleen voor G-Star c.s. werkte. Vert c.s. moest hierdoor de 540 werknemers van de kledingfabriek ontslaan en zij kon vele lokale leveranciers niet meer betalen. Vert c.s. is van mening dat G-Star c.s. op grond van wanprestatie en/of onrechtmatige daad schadeplichtig is jegens haar.
De vorderingen van VFCL jegens G-Star c.s. heeft VAL middels cessie van VFCL overgenomen. Volledigheidshalve treedt VFCL ook op als eiseres voor het geval de cessie onvolledig of ongeldig zou zijn.
3.3.
G-Star c.s. heeft nog geen inhoudelijk verweer gevoerd, maar heeft dit incident opgeworpen waarbij zij een vordering tot zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 224 Rv heeft ingesteld en (voorwaardelijk) een vordering tot zekerheidsstelling op grond van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv.
in het incident als bedoeld in artikel 224 Rv en 223 Rv
3.4.
G-Star c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de rechtbank:
in het incident als bedoeld in artikel 224 Rv
I. Vert c.s. – primair ieder voor zich, subsidiair gezamenlijk met hoofdelijke verbondenheid – op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, veroordeelt om binnen vier weken na het te wijzen vonnis in dit incident zekerheid te stellen voor een bedrag van € 32.513,-, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan eventuele proceskostenveroordeling naar aanleiding van de bij dagvaarding van 12 januari 2022 ingestelde vordering op G-Star c.s., door middel van afgifte aan G-Star c.s. van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams Garantieformulier in de meest recente versie dan wel het model van de Nederlandse Vereniging van Banken in de meest recente versie, welke garantie steeds (met inachtneming van voormeld bedrag als maximum) tegen overlegging van een uitvoerbaar verklaarde kostenveroordeling ten gunste van G-Starc.s., kan worden getrokken;
II. Vert c.s. – primair ieder voor zich, subsidiair gezamenlijk met hoofdelijke verbondenheid – op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, veroordeelt om binnen vier weken na het te wijzen vonnis in dit incident zekerheid te stellen voor een bedrag van € 251.592, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan kosten wegens het stellen van de bankgarantie, door middel van afgifte aan G-Star c.s. van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams Garantieformulier in de meest recente versie dan wel het model van de Nederlandse Vereniging van Banken in de meest recente versie, welke garantie steeds (met inachtneming van voormeld bedrag als maximum) tegen overlegging van een uitvoerbaar verklaarde kostenveroordeling ten gunste van G-Star c.s., kan worden getrokken;
In het voorwaardelijk incident ex artikel 223 Rv
primair
III. Vert c.s. – primair ieder voor zich, subsidiair gezamenlijk met hoofdelijke verbondenheid – veroordeelt om binnen vier weken na het te wijzen vonnis in dit incident zekerheid te stellen voor een bedrag van € 251.592, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan kosten wegens het stellen van de bankgarantie, door middel van afgifte aan G-Star c.s. van een bankgarantie van een eersteklas Nederlandse bankinstelling volgens het Rotterdams Garantieformulier in de meest recente versie dan wel het model van de Nederlandse Vereniging van Banken in de meest recente versie, welke garantie steeds (met inachtneming van voormeld bedrag als maximum) tegen overlegging van een uitvoerbaar verklaarde kostenveroordeling ten gunste van G-Star c.s., kan worden getrokken;
In beide incidenten
IV. Vert c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
G-Star c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat de vestigingsplaatsen van Vert c.s. blijkens de dagvaarding zijn gelegen in Hong Kong en Vietnam. Hong Kong en Vietnam zijn geen partij bij een verdrag of EG-verordening in de zin van artikel 224 lid 2 onder a Rv. Ook zijn Hong Kong en Vietnam geen partij bij een internationale regeling als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder b Rv. Evenmin doet zich een andere uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 Rv voor. Vert c.s. zijn daarom gehouden om op grond van artikel 224 Rv zekerheid te stellen.
Ten aanzien van de proceskosten begroot zij het bedrag tot zekerheidsstelling op € 32.513,-. Bestaande uit griffierecht en kosten juridische bijstand, op basis van zes punten tegen een liquidatietarief van € 3.999,- per punt.
G-Star c.s. vordert ook zekerheidsstelling voor schadevergoeding tot betaling waarvan Vert c.s. veroordeeld kan worden. Deze schadevergoeding wordt vooralsnog begroot op € 251.592,- bestaande uit de noodgedwongen afgifte van de bankgarantie die G-Star c.s. heeft moeten stellen ter verkrijging van opheffing van de door Vert c.s. gelegde conservatoire beslagen. G-Star c.s. meent dat deze beslagen onrechtmatig waren.
Indien de rechtbank van oordeel is dat artikel 224 Rv geen toereikende grondslag biedt voor een veroordelen van Vert c.s. tot het stellen van zekerheid voor de garantiekosten, dan vordert G-Star c.s., voorwaardelijk, dat de rechtbank Vert c.s. op grond van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv veroordeelt tot zekerheidsstelling van de garantiekosten. Ter motivering voert Vert c.s. hiertoe hetzelfde aan als voor de vordering op grond van artikel 224 Rv.
3.6.
Vert c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
Vert c.s. erkent dat zij op grond van artikel 224 Rv zekerheid voor de proceskosten dient te stellen en refereert zich wat betreft de zekerheidsstelling voor proceskosten aan het oordeel van de rechtbank. Wel is Vert c.s. van mening dat de zekerheidsstelling niet op zes punten hoort te zien maar op twee punten.
Ten aanzien van de vordering tot zekerheidsstelling voor schadevergoeding voert Vert c.s. verweer en concludeert zij tot afwijzing van deze incidentele vordering, op grond van zowel artikel 224 Rv als artikel 223 Rv.
3.7.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

Bevoegdheid

4.1.
Eiseres VAL is gevestigd in Hong Kong, eiseres VFCL in Vietnam en gedaagde G-Star GmbH in Zwitserland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is daarvan kennis te nemen.
4.2.
Gedaagde G-Star C.V. is gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, beantwoord wordt aan de hand van Brussel I-bis [1] .
4.3.
G-Star C.V. is gevestigd in Nederland. De Nederlandse rechter heeft ten aanzien van deze gedaagde rechtsmacht op grond van artikel 4 van Brussel I-bis. Volgens de in dit artikel vastgelegde hoofdregel van internationale bevoegdheid zijn internationaal bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan verweerder woonplaats heeft. Voor de toepassing van de hoofdregel van internationale bevoegdheid in artikel 4 Brussel I bis is niet van belang waar de eiser, binnen of buiten de Europese Unie, zijn woonplaats heeft. G-Star C.V. is gevestigd in de gemeente Amsterdam, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is.
4.4.
Bluebox is gevestigd in Amsterdam maar heeft haar statutaire zetel te Curaçao. Op grond van artikel 63 Brussel I-bis is voor toepassing van deze verordening vereist dat een rechtspersoon woonplaats heeft op de plaats van haar statutaire zetel, haar hoofdbestuur of hoofdvestiging. Uit het Kamer van Koophandel uittreksel van Bluebox blijkt dat haar hoofdvestiging in Amsterdam is gelegen. Dus op grond van artikel 63 lid 1 onder c in combinatie met artikel 4 Brussel I-bis is ook ten aanzien van Bluebox de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.5.
G-Star GmbH is niet gevestigd in Nederland, maar in Zwitserland. Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis heeft de Zwitserse rechter derhalve rechtsmacht om kennis te nemen van de vorderingen jegens G-Star GmbH. Maar de Nederlandse rechter kan ook rechtsmacht toekomen op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis, met G-Star C.V. en Bluebox als 'ankergedaagden'. Artikel 8 Brussel I-bis bepaalt namelijk dat indien er in dezelfde procedure meer dan één gedaagde is, de gedaagden kunnen worden opgeroepen voor de woonplaats van één van hen, mits tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden een zo nauwe band bestaat, dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. De rechtbank is van oordeel dat daar hier sprake van is, nu jegens elk van gedaagden de zelfde vorderingen zijn ingestelden is van oordeel dat zij ook bevoegd is ten aanzien van G-Star GmbH op grond van artikel 8 Brussel I-bis.
4.6.
Bovendien, omdat G-Star c.s. vrijwillig in deze procedure bij de rechtbank Amsterdam is verschenen, komt de Nederlandse rechter ook op grond van artikel 26 van Brussel I-bis rechtsmacht toe, nu geen van de situaties van artikel 24 van Brussel I-bis zich voordoet.
4.7.
De bevoegdheid tot kennisneming van de hoofdzaak brengt de bevoegdheid mee om te beslissen op het in dit incident gevorderde.
in het incident tot zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 224 Rv
4.8.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering bij een Nederlandse rechter instellen, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarin zij veroordeeld zouden kunnen worden. In lid 2 van voormeld wetsartikel is aangegeven in welke uitzonderingsgevallen er geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat. De uitzonderingsgronden betreffen, kort gezegd, dat het stellen van zekerheid verboden is door internationaal recht (onder a), dat een proceskostenveroordeling executabel is in het woonland van eiser (onder b), dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat een proceskostenveroordeling in Nederland kan worden geëxecuteerd (onder c) en dat het stellen van zekerheid een effectieve toegang tot de rechter zou belemmeren (onder d). De ratio van artikel 224 Rv is te voorkomen dat de proceskosten oninbaar zijn doordat de daartoe veroordeelde eisende partij diens centrum van (sociale en economische) activiteiten buiten Nederland heeft.
Zekerheidsstelling proceskosten
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat Vert c.s. geen woon- of gewone verblijfplaats heeft in Nederland, zodat zij in beginsel de gevorderde zekerheid moet stellen. De in het tweede lid van artikel 224 Rv genoemde omstandigheden waarin van dit beginsel moet worden afgeweken, zijn in deze zaak niet van toepassing. Vert c.s. moet dus zekerheid stellen voor de proceskosten.
4.10.
Vert c.s. verweert zich enkel tegen de hoogte van het bedrag waarvoor zij zekerheid zal moeten stellen.
4.11.
De kosten waarvoor op grond van artikel 224 Rv zekerheidstelling gevorderd kan worden betreffen de te liquideren proceskosten en de schade die een rechtstreeks gevolg is van het in rechte opkomen door een eiser die niet in Nederland woont.
4.12.
Omtrent de hoogte van de te stellen zekerheid voor de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. G-Star C.V., Bluebox en G-Star GmbH zijn bij één advocaat verschenen, zodat zij voor de proceskosten in beginsel als één partij kunnen worden aangemerkt. G-Star c.s. heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de hoofdzaak zodanig eigen standpunten zal gaan innemen dat dit een afzonderlijke proceskostenveroordeling zou rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom een begroting maken voor de te verwachten proceskosten van G-Star c.s. gezamenlijk. Het primaire gevorderde onder I zal dus worden afgewezen, waardoor wordt toegekomen aan het subsidiair gevorderde onder I.
4.13.
De hoogte van het door G-Star c.s. gehanteerde griffierecht en liquidatietarief zijn juist. De rechtbank zal uitgaan van vier te liquideren punten, rekening houdend met de mogelijkheid dat na een comparitie dan wel verwijzing van de zaak voor re- en dupliek de zaak niet definitief zal kunnen worden afgedaan. Het bedrag waarvoor zekerheid gesteld dient te worden zal dus worden begroot op in totaal € 24.515,00 (€ 15.996 aan salaris advocaat en € 8519 aan griffierecht). Hierbij merkt de rechtbank op dat indien de kosten hoger oplopen dan waarvoor zekerheid is gesteld, aanvullende zekerheid kan worden gevraagd.
4.14.
Voor de wijze waarop zekerheidsstelling op basis van artikel 224 Rv dient te geschieden, moet aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in artikel 6:51 BW. Daarbij is van belang dat G-Star c.s. bij een proceskostenveroordeling van Vert c.s., zonder moeite verhaal zal moeten kunnen nemen op de aangeboden zekerheid. Anderzijds dient de zekerheid onmiddellijk te worden geretourneerd, indien Vert c.s. niet in de proceskosten van G-Star c.s. zal worden veroordeeld. Vert c.s. heeft aangevoerd dat het voor haar vrijwel onmogelijk is om een bankgarantie te stellen van een Nederlandse bankinstelling.
Zij heeft verzocht zekerheid te mogen stellen door het bedrag over te maken op de derdenrekening van haar advocaat.
De rechtbank beschouwt dat als een vorm van persoonlijke zekerheid als bedoeld in artikel 6:51 BW. Omdat advocaten onderworpen zijn aan tuchtrecht en zij voor beroepsaansprakelijkheid verplicht verzekerd zijn, mag worden aangenomen dat de advocaat onder wie het door de rechtbank bepaalde bedrag is gestort op eerste verzoek onder overlegging van een vonnis de daarin bepaalde kostenveroordeling uit het gedeponeerde bedrag zal voldoen. Dat betekent dat op een onder een advocaat gedeponeerd bedrag zonder moeite verhaal zal kunnen worden genomen, zodat de aangeboden vorm van zekerheid voldoet aan de eisen van artikel 6:51 BW.
4.15.
Aan de zekerheidsstelling zal zoals gevorderd een termijn van vier weken worden verbonden, op straffe van niet-ontvankelijkheid van Vert c.s. in de hoofdzaak (artikel 616, derde lid, sub a Rv).
Zekerheidsstelling schadevergoeding (garantiekosten)
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat onder de schade als bedoeld in artikel 224 Rv niet kan worden begrepen de schade die G-Star c.s. lijdt, als gevolg van het door Vert c.s. gelegde conservatoir beslag, bestaande uit het stellen van een bankgarantie voor de conservatoire beslagen. De schade die G-Star c.s. mogelijk lijdt als gevolg van het door Vert c.s. – beweerdelijk onrechtmatig – gelegde beslag, is niet het rechtstreekse gevolg van de thans door Vert c.s. ingestelde vordering. Volgens een onder het oude recht (artikel 152 Rv oud) gewezen arrest (HR 30 april 1925 NJ 1925, p.665), kan de ingevolge dat artikel te stellen zekerheid geen betrekking hebben op de schadevergoeding waartoe de eiser (in conventie) veroordeeld kan worden in het kader van een reconventionele vordering. In de procedure tussen G-Star c.s. en Vert c.s. is G-Star c.s. voornemens de schadevergoeding in verband met het beweerdelijk onrechtmatig gelegde beslag in reconventie van Vert c.s. te vorderen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de hiervoor genoemde rechtspraak voor het thans geldende artikel 224 Rv zijn geldigheid heeft verloren, nu de tekst van artikel 224 Rv voor wat betreft de te stellen zekerheid voor de “proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden” ongewijzigd is ten opzichte van de oude tekst en in de wetsgeschiedenis geen aanwijzing is te vinden dat een wijziging ten opzichte van de in het verleden gegeven uitleg van dit artikel zou zijn beoogd. In de rechtspraak wordt het arrest van 1925 nog steeds gevolgd, zie o.a. ECLI:NL:RBUTR:2009:BK3179, ECLI:NL:RBARN:2012:BY8413, ECLI:NL:RBNNE:2016:275 en ECLI:NL:RBGEL:2016:3576.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er dan ook onvoldoende grond voor de uitleg van artikel 224 Rv dat ook zekerheidstelling gevorderd kan worden voor de in reconventie te vorderen schadevergoeding vanwege een onrechtmatig beslag, bestaande uit de garantiekosten, dat voorafgaand aan de procedure is gelegd. Op grond van het voorgaande moet de vordering van G-Star c.s. tot zekerheidstelling voor een bedrag van € 251.592,-, vanwege de nog te lijden schade als gevolg van het gelegde beslag, worden afgewezen (vordering II).
Slotsom
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering met betrekking tot zekerheidsstelling voor de proceskosten ter hoogte van € 24.515,- moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen, maar de vordering tot zekerheidsstelling voor schadevergoeding dient te worden afgewezen.
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het voorwaardelijke incident tot voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv
4.19.
G-Star c.s. vordert voorwaardelijk zekerheidsstelling inzake de schadevergoeding op grond van artikel 223 Rv, onder de voorwaarde dat artikel 224 Rv geen toereikende grondslag biedt boor een veroordeling tot zekerheidsstelling voor de garantiekosten. Aan deze voorwaarde wordt voldaan doordat zoals hiervoor is overwogen onder 4.16, zodat de rechtbank ook toekomt aan de beoordeling van dit voorwaardelijk incident.
4.20.
G-Star c.s. baseert haar vordering op grond van artikel 223 Rv op dezelfde feiten en gronden als haar vordering op grond van artikel 224 Rv.
Artikel 223 Rv maakt mogelijk een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het geding, mits deze samenhangt met de hoofdvordering en daarbij een zodanig belang bestaat dat niet kan worden gevergd dat de afloop van de bodemzaak wordt afgewacht.
G-Star c.s. stelt dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn omdat de gestelde vordering voor meer dan 75% is gebaseerd op geëxtrapoleerde bedragen aan gestelde omzetderving uit hoofde van reguliere bestellingen (€ 4.150.527,09) en ten aanzien van gestelde omzetderving wegens verlies van overige klanten (€ 8.296.475,59). Dit zijn volgens G-Star c.s. niet onderbouwde en opgeblazen schadebedragen. Vert c.s.
4.21.
De rechtbank stelt vast dat de gestelde vorderingen in het beslagrekest uitvoerig zijn onderbouwd. Schade kan zowel bestaan uit geleden verlies als gederfde winst. Nu wordt gesteld dat de handelsrelatie door G-Star c.s. op onrechtmatige wijze is beëindigd, zal indien dat komt vast te staan moeten worden vergeleken de situatie zonder en die met de onrechtmatige beëindiging. Dat betekent dat een schadeberekening mede gebaseerd kan zijn op de te verwachten toekomstige omzetten (door G-Star c.s. aangeduid als ‘geëxtrapoleerde bedragen”) die door de beëindiging van de handelsrelatie zijn uitgebleven.
Vert c.s. was in hoge mate afhankelijk van G-Star c.s., daarom is haar stelling dat zij door het onverwacht volledig wegvallen van de omzet van G-Star c.s. haar fabriek heeft moeten sluiten, waardoor zij ook winst heeft gederfd omdat zij haar overige klanten niet meer kon bedienen, voorshands aannemelijk.
Of de door Vert c.s. berekende schadebedragen juist zijn, zal in de hoofdzaak moeten worden beslist; bij een belangenafweging in het kader van een voorlopig oordeel over de gevraagde voorziening in het kader van artikel 223 Rv heeft G-Star c.s. echter onvoldoende aangevoerd om nu reeds tot het oordeel te komen dat de verzochte beslagen voor een (veel) te hoog bedrag zijn gevraagd. Daarom leidt een afweging van de wederzijdse belangen niet tot toewijzing van de gevraagde voorziening.
4.22.
G-Star c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vert c.s. worden begroot op € 563,- (1 punt × tarief € 563,-) aan salaris advocaat. De nakosten zullen ambtshalve worden begroot en toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 224 Rv
5.1.
beveelt Vert c.s., op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, om uiterlijk op 18 mei 2022 ten behoeve van G-Star c.s. zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van in totaal € 24.515,00, door dit bedrag over te maken op de derdenrekening van de advocaat van Vert c.s., Stonewater B.V. te Amsterdam,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het voorwaardelijke incident tot voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv
5.4.
wijst het gevorderde af,
5.5.
veroordeelt G-Star c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van Vert c.s. tot op heden begroot op € 563,00,
5.6.
veroordeelt G-Star c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat G-Star c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 juni 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022. [2]

Voetnoten

1.de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis)
2.type: