ECLI:NL:RBAMS:2022:4616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
13/317634-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van doodslag en openlijk geweld bij de Sloterplas te Amsterdam

Op 8 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van doodslag en openlijk geweld tegen een slachtoffer bij de Sloterplas op 23 of 24 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, een Poolse dakloze, op 24 augustus 2020 ernstig gewond werd aangetroffen en later overleed aan zijn verwondingen. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij meerdere zittingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten beoordeeld, evenals forensisch bewijs en camerabeelden. Ondanks de ernstige beschuldigingen en het aanwezige bewijs, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de medeverdachten waren inconsistent en er was geen sluitend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de fatale mishandeling van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet overtuigend genoeg was om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/317634-20
Datum uitspraak: 8 augustus 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de zittingen

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen op
24 februari 2021, 20 mei 2021, 12 augustus 2021, 9 november 2021, 25 januari 2022, 14 april 2022, 14 juni 2022 en 16 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M.C. Glismeijer naar voren hebben gebracht.

2.Samenvatting van de tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 14 juni 2022 – ten laste gelegd dat hij
primair: op of omstreeks 23 of 24 augustus 2020 te Amsterdam zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag op [slachtoffer] en
subsidiair: op of omstreeks 23 of 24 augustus 2020 te Amsterdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] waardoor [slachtoffer] ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel dat dit geweld de dood ten gevolge heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Achtergrond van de zaak

Onderzoek BaylorieOp maandag 24 augustus 2020 rond 17.09 uur kwam een melding binnen bij de politie dat een vermoedelijk onwel persoon bij de Sloterplas lag. Deze persoon zou niet bewegen en niet reageren op aanroepen. Rond 17.15 uur heeft de politie deze persoon aangetroffen. Het betrof [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . Hij was half gewikkeld in een tent en lag verdekt in het hoge riet aan de waterkant. De politie heeft hem uit het water getrokken en de tent losgesneden. [slachtoffer] bleek ernstig gewond en in comateuze toestand. Hij is naar het VUMC vervoerd, waar hij rond 21.09 uur is overleden aan zijn verwondingen.
De politie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de periode vóór en na het overlijden van [slachtoffer] . Er zijn foto’s en camerabeelden bekeken, gesprekken afgeluisterd en er is forensisch onderzoek gedaan. Hieruit bleek dat [slachtoffer] deel uitmaakte van een groep Poolse daklozen die zich in de omgeving van de Sloterplas, het Sierplein en de Dam ophield. Uit het onderzoek kwam verder naar voren dat de volgende personen mogelijk betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] : [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 1] . Allen hebben verklaringen afgelegd. Uiteindelijk zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als verdachten aangemerkt.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vaststellingen vooraf
Letsel en doodsoorzaak
Uit verschillende onderzoeken op het lichaam van [slachtoffer] is naar voren gekomen dat sprake was van ernstig schedel- en hersenletsel, welk letsel uiteindelijk tot de dood heeft geleid. Daarnaast zijn er verspreid over het lichaam diverse letsels aangetroffen bestaande uit fracturen, kneuzingen, bloeduitstortingen, schaafplekken en ontvellingen. Het aangetroffen letsel past volgens de onderzoekers bij meervoudige en tenminste deels hevige krachtsinwerking (stomp-botsende geweldsinwerking). Over de exacte oorzaak van het letsel kon echter geen uitspraak worden gedaan.
Forensisch onderzoek
[slachtoffer] is gevonden in de rietkraag van de Sloterplas (hierna: de vindplaats). Dit betreft een brede groene strook, evenwijdig aan het Christoffel Plantijnpad. Deze strook is afgescheiden van het Christoffel Plantijnpad door dichte bosschages. De vindplaats is door de bosschages niet te zien vanaf het pad.
Nabij de vindplaats zijn in het water twee krukken gevonden. Van één kruk was het handvat afgebroken. Deze lag in de rietkraag. In de bosschages, enkele meters verderop, is een neergehaalde tent aangetroffen. Naast de neergehaalde tent, had een tweede tent gestaan. Dit bleek uit het geplette gras en de aangetroffen tentonderdelen. Rondom de plek waar de tenten hadden gestaan (hierna: de kampeerplaats), lagen kledingstukken en etens- en drinkwaren. Enkele meters verderop was een open ruimte met een zogenaamde vuurplaats (hierna: de barbecueplaats). Ook daar lagen etens- en drinkwaren.
De politie heeft alle spullen die zich op en rondom de vind-, kampeer- en barbecueplaats bevonden in beslag genomen voor nader onderzoek. Bij deze spullen zat een leeg blikje Hyski bier, waarop DNA van [medeverdachte 2] is aangetroffen. Daarnaast is er DNA van verdachte aangetroffen op een leeg blikje Heineken bier en dekens uit de neergehaalde tent. Ook is er in de neergehaalde tent een bewijs van invrijheidstelling gevonden op naam van [medeverdachte 1] , gedateerd 14 augustus 2020 en getekend door de directeur van JC Zaanstad. Verder zijn er twee houten, grotendeelse verbrande stronken aangetroffen, één op de kampeerplaats en de ander op de barbecueplaats. Uit onderzoek is gebleken dat deze stronken eerder één geheel vormden. Op één van de stronken is het DNA van [slachtoffer] aangetroffen. Uit onderzoek kon echter niet worden opgemaakt of het ging om bloed, of ander biologisch celmateriaal (zoals bijv. speeksel of huidvezels). Op de andere stronk is DNA van verdachte en van een andere (onbekend gebleven) persoon aangetroffen. Op de overige spullen zijn geen DNA-sporen aangetroffen.
Op de hals van [slachtoffer] zijn houtskoolresten aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI van 9 juni 2022 is gebleken dat deze houtskoolresten dezelfde microscopische kenmerken bevatten als die in het houtskool op de stronk, waarop het DNA van [slachtoffer] is aangetroffen.
Camerabeelden
De politie heeft verschillende camerabeelden bekeken van de omgeving van de Sloterplas, het Sierplein en de Dam. Op deze beelden is [slachtoffer] voor het laatst te zien op 23 augustus 2020 rond 14:50 uur bij het Esso benzinestation ter hoogte van de Tourniairestraat. Op deze beelden is te zien dat hij op krukken loopt. Verder is te zien dat hij in gezelschap is van verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 1] . Verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 1] zijn op 23 augustus 2020 voor het laatst om 20.32 uur te zien op de camerabeelden van het Esso benzinestation.
Op 24 augustus 2020 rond 9:12 uur is [naam 1] voor het eerst weer op beelden te zien als hij op de Hemsterhuisstraat loopt. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn voor het eerst te zien rond 13.23 uur onder het viaduct van de Cornelis Lelylaan. Zij lopen daar dan samen met [naam 2] . Op deze beelden is te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] andere kleding dragen dan de dag ervoor. Verder is te zien dat verdachte kleding weggooit in een vuilnisbak onder het viaduct.
Telefoongesprekken
Het dossier bevat tapgesprekken van (onder meer) [medeverdachte 1] , [naam 2] en [medeverdachte 2] , waarin kennelijk gesproken wordt over hetgeen er met [slachtoffer] is gebeurd.
[medeverdachte 1]
is op 5 september 2020 getapt als hij belt vanuit de [naam PI] . Hij spreekt dan over “
twee lijken, twee maten hier, weet je wel, gemarteld en verdronken (…). Aan de waterkant in een tent.”. In een gesprek van 14 november 2020 zegt [medeverdachte 1] : “
(…) ze hebben een Poolse man vermoord. (…) Ze hebben hem in het water gegooid. Ze hebben hem in een tent gegooid en…”.
[naam 2] (Boniek)
Ook de telefoongesprekken van [naam 2] zijn getapt. In een gesprek van 17 november 2020 – na zijn verhoor bij de politie – vertelt hij: “
(…) ze hebben hem niet met vuisten geslagen of zo, maar ze hebben hem met zijn eigen krukken doodgeslagen.” Ook vertelt [naam 2] dat hij de dag erna zijn slippers heeft geruild met de schoenen van verdachte. Hij zegt daarover: “
(…) hij heeft het zelf ook toegegeven dat hij met mij die schoenen voor slippers heeft geruild.” In een gesprek van 24 november 2020 zegt [naam 2] tegen [naam 3] : “
Weet je wie is aangehouden in verband met die moord? Het was zoals ik heb gezegd. [medeverdachte 1] . (…) Ik wist dat het zo zou gaan, dat ze hem ervoor zouden laten opdraaien.” In een gesprek van 25 november 2020 zegt hij dat hij pas later doorhad dat verdachte zijn schoenen met hem heeft geruild om zijn sporen uit te wissen. Op 26 november 2020 zegt hij in een gesprek: “
Hij heeft alles bekend, verdomd, weet je wel. En hij zei dat nog een persoon erbij betrokken was. Ik weet niet of hij dit tegen jou had gezegd, maar een of andere [naam 4] . Ik ken hem niet, ik ken alleen zijn voornaam.", en "Dus ze waren niet met zijn tweeën, verdorie. En ze hebben al allebei bekend, weet je wel. [medeverdachte 1] heeft uit de school geklapt, verdomd.”
[medeverdachte 2]
Tot slot heeft ook [medeverdachte 2] zich in een telefoongesprek uitgelaten over [slachtoffer] . Op 25 augustus 2020 vertelt [medeverdachte 2] aan een vriend dat [slachtoffer] er niet meer is. Hij zegt dat [slachtoffer] ‘vreselijk is gebroken’. En dat het niet voor niets was. [slachtoffer] zou volgens [medeverdachte 2] ‘iets zo verneukt/verpest hebben’ en dat het te erg was. “
Ja het was heel erg. Dat kan ik je zeggen. Het is pas gisteren gebeurd. Weet je, verdomme, maar ik wil er niet over praten. Ik vertel het je allemaal als je vrijkomt. En vertel het ook aan niemand als je belt.”
Facebookberichten
De politie heeft op 10 september 2020 de telefoon van [naam 1] in beslag genomen en uitgelezen. Hieruit is gebleken dat [naam 1] op 26 augustus 2020 via Facebook de volgende berichten heeft verstuurd: “
Hoi, Ik ben in Den Haag en heb hulp nodig, ze hebben mijn bagage, geld en paspoort gestolen, ik slaap op straat, help.” En: “
Ik heb hulp nodig, ik ben geslagen en beroofd, ik slaap op straat in Den Haag, mijn paspoort is gestolen maar ik heb wel mijn ID, ik heb geen kracht meer om in parken te slapen, ik weet niet waar ik me moet wassen en waar ik moet eten, ik smeek om hulp.”
Telefoongegevens
Uit het dossier volgt dat de telefoon van [medeverdachte 2] op 23 augustus 2020 om 23.10 uur op of rond de plaats delict uitpeilt.
Verklaringen
[medeverdachte 1]
is meerdere malen gehoord. Eerst als getuige. In die verhoren blijft hij op de vlakte over wie er mogelijk betrokken zouden zijn bij het overlijden van [slachtoffer] . Hij ontkent op de plaats delict te zijn geweest en kan zich allerlei zaken niet meer herinneren.
Op 19 november 2020 is hij aangehouden als verdachte en op 25 november 2020 opnieuw gehoord. [medeverdachte 1] heeft toen een uitgebreide verklaring afgelegd. Deze verklaring komt er, kort samengevat, op neer dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] samen met [medeverdachte 2] heeft mishandeld. [medeverdachte 1] zelf stond op enkele meters afstand van het gebeuren. Hij zegt gezien te hebben dat [slachtoffer] werd geslagen door verdachte, terwijl [medeverdachte 2] [slachtoffer] vast hield. Samen hebben zij [slachtoffer] aan zijn armen naar het water gesleept. [medeverdachte 1] vermoedt dat zij hem ook samen in de tent hebben gedaan. [medeverdachte 1] hoorde op enig moment een geluid, afkomstig van [slachtoffer] , wat hij omschrijft als een ‘doodsgeluid’. Na afloop is [medeverdachte 2] weggegaan op de fiets. [naam 1] was ook aanwezig, maar hield zich afzijdig. Wat er na afloop met [naam 1] is gebeurd, weet [medeverdachte 1] niet. [medeverdachte 1] weet alleen dat verdachte naar [naam 1] op zoek was en dat verdachte tegen [medeverdachte 1] zei dat [naam 1] waarschijnlijk óf dood óf gevlucht was. [medeverdachte 1] en verdachte zijn vervolgens samen weggegaan. Zij hebben die nacht geslapen onder de brug (bij de houtsnippers). De volgende ochtend zijn zij teruggegaan, omdat verdachte zijn sporen wilde wissen. Daarna zijn zij samen naar de Action gegaan om kleding en schoenen te stelen. Drie dagen na de mishandeling heeft hij tegen [naam 2] verteld wat er is gebeurd.
Later is [medeverdachte 1] nog enkele malen gehoord. In die verhoren heeft hij in grote lijnen hetzelfde verklaard als op 25 november 2020.
[naam 2]
Het eerste verhoor van [naam 2] vond plaats op 27 augustus 2020. [naam 2] verklaarde toen dat hij [slachtoffer] op 23 augustus 2020 voor het laatst had gezien en werd emotioneel toen hij van de politie hoorde dat [slachtoffer] was overleden. Het ging om een kort verhoor, waarbij aan [naam 2] verder geen vragen zijn gesteld over wat er mogelijk met [slachtoffer] is gebeurd.
Op 17 november 2020 is [naam 2] opnieuw gehoord. [naam 2] verklaarde toen dat hij verdachte en [medeverdachte 1] had gesproken de dag na het voorval, op 24 augustus 2020. “
Zij hadden nieuwe kleding en ik heb schoenen gewisseld met hen. Maar er was niets over [slachtoffer] . Het was puur een alcoholische ontmoeting.” Op enig moment gaf [naam 2] te kennen dat de opname gestopt moest worden. Hij pakte toen de foto's van [medeverdachte 1] en van verdachte en zei: "
They did it". [naam 2] vertelde dat [medeverdachte 1] tegen hem had gezegd dat [slachtoffer] nooit meer iets zou zeggen en dat hij, [medeverdachte 1] , op [slachtoffer] had gesprongen.
Op 24 november 2020 is de politie naar [naam 2] gegaan om de schoenen in beslag nemen die hij met verdachte zou hebben gewisseld. De politie heeft hem vervolgens naar zijn afspraak met de reclassering gebracht. Tijdens het vervoer verklaarde [naam 2] : “
U vertelt mij dat [medeverdachte 1] is aangehouden, ik geloof niet dat [medeverdachte 1] het gedaan heeft. [verdachte] is er mee begonnen en [medeverdachte 1] "finished it". Ik geloof echt dat [medeverdachte 1] er is ingeluisd want [verdachte] wil er niet alleen voor opdraaien. Jullie zijn de krukken nog kwijt, misschien moeten jullie in het water gaan zoeken. Het lijkt mij logisch dat ze in het water liggen. [verdachte] heeft [slachtoffer] geslagen met een houten stok/balk. Ze hebben [slachtoffer] in het hoge gras/riet gelegd.”
Op 26 november 2020 wordt [naam 2] opnieuw gehoord. Uit dit verhoor blijkt dat [naam 2] in de ochtend van 24 augustus 2020 verdachte en [medeverdachte 1] ontmoette. [naam 2] vroeg waar [slachtoffer] was. Verdachte en [medeverdachte 1] zouden toen allebei hebben gezegd dat [naam 2] zich daar geen zorgen meer over hoefde te maken. [slachtoffer] zou nooit meer praten. [naam 2] liet weten: “
[medeverdachte 1] gaf toe dat hij op zijn hoofd had gesprongen en toen pakte [verdachte] een houten stronk en sloeg hem tot hij zweette en... ja.
Op 5 april 2022 is [naam 2] gehoord bij de rechter-commissaris. Tijdens dit verhoor heeft hij wederom verklaard dat [medeverdachte 1] op de ochtend van 24 augustus 2020 hem heeft verteld dat [slachtoffer] niet meer zou praten. Verdachte zou daarbij (instemmend) hebben geknikt.
[naam 1]
is gehoord op 10 september 2020 en op 26 januari 2021. Hij heeft [slachtoffer] voor het laatst gezien op een zondag toen het regende. Welke zondag dat was, weet hij niet meer. Ook heeft hij verklaard dat hij op enig moment door verdachte is geslagen, maar ook daarvan weet hij niet meer wanneer dat was. Hij is in de avond van 23 augustus 2020 met de trein naar Den Haag vertrokken, omdat al zijn spullen waren gestolen. Hij weet niets over de mishandeling van [slachtoffer] .
[naam 5]
is gehoord op 17 mei 2021. Hij had van anderen gehoord dat verdachte [slachtoffer] had vermoord. Ook [medeverdachte 1] zou erbij betrokken zijn geweest. Hij weet niet meer wie hem dat heeft verteld.
In het verhoor van 2 juni 2021 heeft [naam 5] laten weten dat [medeverdachte 1] degene was die hem vertelde dat verdachte verantwoordelijk was voor de dood van [slachtoffer] . Ook verdachte zou dat aan hem hebben verteld. Volgens [naam 5] kregen verdachte en [slachtoffer] ruzie, sloeg verdachte [slachtoffer] op zijn gezicht en trok [slachtoffer] vervolgens een mes. Verdachte heeft daarop ook een mes gepakt en ze hebben elkaar gesneden. [medeverdachte 1] was erbij en stond te huilen.
[naam 6]
heeft tijdens zijn verhoor op 9 maart 2021 verklaard dat [naam 7] hem had verteld dat verdachte [slachtoffer] had vermoord. [naam 6] verklaarde hierover: “
Nou we waren aan het drinken en op een gegeven moment begon hij van: “Heb je niet gehoord van ehh (…) van dat hier een Poolse gozer dood is gemaakt. Ze hebben hem gevonden. (…) “Ik weet wie het gedaan heeft”, zegt hij, “wie ermee te maken heb”. (…) Toen wees die die persoon aan: “Hij heb ermee te maken, (…)”.” [naam 7] zou dit met eigen ogen hebben gezien.
[naam 7]
is op 21 september 2020 gehoord. Hem zijn toen geen vragen gesteld over de dood van [slachtoffer] .
[naam 7] is later nogmaals als getuige opgeroepen, maar bleek toen te zijn overleden.
[medeverdachte 2]
Op 28 augustus 2020 is [medeverdachte 2] gehoord. Hij heeft aan de politie verteld dat hij [slachtoffer] ongeveer twee weken daarvoor voor het laatst had gezien.
Nadat [medeverdachte 2] als verdachte was aangehouden, is hij op 3 maart 2021 nogmaals gehoord. [medeverdachte 2] heeft toen verklaard dat hij wist wat er met [slachtoffer] was gebeurd. Op overige vragen heeft hij echter geen antwoord willen geven.
Op 17 maart 2021 is hij wederom gehoord. Hij heeft toen ontkend dat hij tijdens een eerder verhoor heeft gezegd dat hij wist wat er met [slachtoffer] was gebeurd. Toen hij werd geconfronteerd met het aantreffen van zijn DNA op een leeg bierblikje op de kampeerplaats, verklaarde hij dat hij wel eens langs de betreffende plek is gelopen en daar in de buurt ook wel eens met [naam 1] bier heeft gedronken. Hij kan niet uitleggen hoe het komt dat zijn telefoon op 23 augustus 2020 om 23.10 uur uitpeilt in de buurt van de plaats delict.
Verdachte
Tot slot is ook verdachte meerdere malen gehoord. Eerst als getuige, op 2, 3 en 10 september 2020. In deze verhoren geeft verdachte aan dat [slachtoffer] een vriend is en dat hij hem kende vanuit de groep. Hij weet niet wat er met [slachtoffer] is gebeurd. Hij had hem enkele weken daarvoor twee tenten gegeven. [slachtoffer] had die tenten opgezet. Verdachte heeft daar toen één nacht geslapen, maar kwam daarna vast te zitten. Toen hij twee weken later vrijkwam, is hij gaan slapen onder de brug. Op 23 augustus 2020 was hij met [slachtoffer] , [naam 1] en [medeverdachte 1] . Zij hadden bier gestolen bij de Dirk op het Sierplein. Zij waren vervolgens naar de fontein gegaan, waar zij samen hadden gedronken en geslapen. Zij waren van plan om terug te gaan naar het Sierplein en ineens was [slachtoffer] verdwenen. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn toen samen naar de brug gegaan. Zij hebben even samen bij de brug gezeten en zijn daarna weer naar de stad gegaan om peuken te rapen tot in de ochtend.
Op 3 september 2020 heeft er op verzoek van verdachte een tweede verhoor plaatsgevonden. Verdachte heeft tijdens dit verhoor verteld over een Duitse man, genaamd [naam 8] of [naam 9] , die er op 23 augustus 2020 ook zou zijn geweest. De man was meegegaan naar de fontein, maar is toen met de fiets vertrokken. Hij heeft de man daarna niet meer gezien. Hij had deze man al eerder leren kennen, voordat hij vast kwam te zitten. De man wilde graag bij de groep horen. Hij zou ook samen met [slachtoffer] in de tenten hebben geslapen.
Op 10 september 2020 heeft verdachte verklaard over een ruzie tussen [slachtoffer] en [naam 2] . Deze ruzie zou te maken hebben met de ex van [naam 2] . Ook zou [naam 2] op 23 augustus 2020 een klap hebben gegeven aan [slachtoffer] , omdat hij de hond van [naam 2] had meegenomen zonder dat aan hem te vragen.
Op 21 september 2020 en 16 november 2020 is verdachte opnieuw als getuige gehoord. Uit deze verhoren is geen nieuwe informatie naar voren gekomen over de mogelijke doodsoorzaak van [slachtoffer] .
Op 14 december 2020 is verdachte aangemerkt als verdachte en op 15 december 2020 is hij opnieuw gehoord. Na confrontatie met de verklaringen van [medeverdachte 1] en [naam 2] , liet hij weten onschuldig te zijn en kwam hij met een nieuwe verklaring. [medeverdachte 1] had hem op 24 augustus 2020 gevraagd of hij een lijk wilde zien. Verdachte geloofde [medeverdachte 1] in eerste instantie niet, maar later hoorde hij dat [slachtoffer] was overleden. Hij kwam toen ook meteen vast te zitten, waardoor hij niet de kans heeft gekregen om [medeverdachte 1] nader te bevragen over de opmerking. Na het zien van de camerabeelden van 24 augustus 2020, waarop is te zien dat verdachte kleding weggooit, laat hij weten dat dit klopt. Hij gooide de kleding weg, omdat de kleding oud was. Niet om sporen te wissen. Hij had eerder die ochtend bij de Action nieuwe kleding en schoenen gestolen. Hij had zijn schoenen daarna verkocht aan [naam 2] .
Op 21 dec 2020 heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 augustus 2020 met [medeverdachte 1] onder de brug was. Hij wilde slapen, maar [medeverdachte 1] bleef hem lastig vallen. [medeverdachte 1] vertelde dat hij zich niet goed voelde. Verdachte negeerde hem en probeerde te slapen. Aan het einde van de nacht gedroeg [medeverdachte 1] zich weer normaal. In de ochtend vroeg [medeverdachte 1] aan hem of hij een lijk wilde zien. Verdachte liet verder tijdens dit verhoor weten dat “ze” een verhaal tot in detail aan het verzinnen zijn, waarbij “ze” de schuld in zijn schoenen aan het schuiven zijn, omdat verdachte geld verschuldigd is.
Verdachte heeft tot slot op 4 februari 2021 verklaard dat hij in de avond van 23 augustus 2020 met [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en [naam 1] bij de tentjes was. Ze hadden daar gedronken en een klein kampvuur gemaakt. Verdachte denkt dat zijn DNA op de verbrande stronk hout terecht is gekomen, doordat hij takken had gebroken om het kampvuur mee te maken en hij vervolgens ook met takken in het vuur heeft gepord. [slachtoffer] werd op enig moment boos op [medeverdachte 1] . De afspraak was namelijk dat aan niemand verteld mocht worden waar de tentjes stonden en [medeverdachte 1] had toch mensen meegenomen. [medeverdachte 1] moest daarom ‘opzouten’ van [slachtoffer] . Verdachte vond het echter geen probleem dat [medeverdachte 1] zou blijven en van hem mocht [medeverdachte 1] ook in de tent slapen. [slachtoffer] vroeg daarop wat zij dan gingen doen in die tent, of ze gingen neuken, of ze homo’s waren. Verdachte is toen opgestaan en heeft [slachtoffer] een harde klap in zijn gezicht gegeven, waardoor [slachtoffer] op de grond viel. Ook [naam 1] was daar bij. Vervolgens heeft verdachte zijn spullen gepakt en wat biertjes en wijn en is hij weggegaan, met [medeverdachte 1] in zijn kielzog. Verdachte was inmiddels ook boos op [medeverdachte 1] en heeft hem weggestuurd. Verdachte is alleen naar de fontein gegaan. Daar heeft hij gedronken en een joint gerookt. Enkele uren later kreeg hij het koud en is hij naar de brug gegaan om te slapen. Daar trof hij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is de hele nacht vervelend geweest en zei steeds dat hij dood ging en dat hij daar weg wilde. Toen verdachte wakker werd, kwam [medeverdachte 1] aangelopen vanuit de richting van de plaats delict. Hij zei hij dat hij had geplast en biertjes had gehaald. Ze zijn toen naar de fontein gelopen. Daar hebben ze wat gedronken. Hij heeft zijn oude kleding daar in een prullenbak weggegooid. [medeverdachte 1] had zijn oude kleding in zijn rugtas gestopt. Zij zijn op enig moment weggegaan, omdat [medeverdachte 1] had afgesproken met [naam 2] . Op dat moment vroeg [medeverdachte 1] aan verdachte of hij een lijk wil zien. [medeverdachte 1] vertelde toen dat hij [slachtoffer] had afgemaakt, omdat hij in zijn gezicht had staan pissen. Verdachte wilde dat niet. Zij liepen verder. Eerst langst de Action om daar kleding en schoenen te stelen. Daarna hebben zij [naam 2] ontmoet en zijn zij verder samen opgelopen. [naam 2] vroeg aan [medeverdachte 1] of hij ‘daar’ had opgeruimd. [medeverdachte 1] liet weten dat hij ‘daar’ goed had opgeruimd. [naam 2] zag toen de schoenen van verdachte. Hij zei dat hij deze mooi vond en vroeg of hij deze kon kopen. Verdachte heeft zijn schoenen toen verkocht en de slippers van [naam 2] aangetrokken. Vervolgens vroeg [naam 2] aan [medeverdachte 1] waar zijn spullen waren. [medeverdachte 1] liet weten dat die in zijn rugzak zaten. [naam 2] zei toen dat hij zijn spullen moest weggooien. Verdachte heeft toen de rugtas van [medeverdachte 1] opengemaakt, zijn spullen gepakt en deze weggegooid. Verdachte heeft verder nog verklaard dat [naam 2] hem later heeft bedreigd. Verdachte moest van [naam 2] iemand aanwijzen als betrokkene bij de dood van [slachtoffer] , anders zou [naam 2] hem laten afmaken/aftuigen.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden veroordeeld voor het medeplegen van doodslag. Zij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
[slachtoffer] is geschopt en geslagen, in zijn eigen tent gewikkeld en vervolgens versleept naar de rietkraag, waar hij in (de richting van) het water is gegooid. Het hersenletsel ondersteunt dat. De krukken van [slachtoffer] zijn ook in het water gegooid. Twee personen kunnen worden aangemerkt als dader, verdachte en [medeverdachte 1] . Dit volgt ook uit de verklaring van [naam 2] . Daarvan moet worden uitgegaan. Het dossier bevat bovendien geen andere, geloofwaardige verklaring voor de dood van [slachtoffer] , die bovendien strookt met de onderzoeksbevindingen.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [medeverdachte 1] moeten van het bewijs worden uitgesloten enerzijds doordat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en anderzijds nu met het gebruik daarvan zonder dat deze getuige daarover door de verdediging is ondervraagd, sprake zou zijn van schending van artikel 6 EVRM (fair trial, schending ondervragingsrecht, ECLI:NL:HR:2019:123). [medeverdachte 1] heeft belastend over verdachte verklaard en verdachte ontkent ten stelligste. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om [medeverdachte 1] te doen horen als getuige toegewezen, maar het ondervragingsrecht heeft ondanks elk mogelijk initiatief daartoe door de verdediging niet kunnen plaatsvinden omdat [medeverdachte 1] niet bij de rechter-commissaris is verschenen.
De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn volgens de raadsvrouw als bewijs te kenmerken als ‘
sole or decisive’, maar onbetrouwbaar. Een eventuele bewezenverklaring zal enkel en overwegend berusten op zijn verklaring. Overig steunbewijs is er volgens de raadsvrouw niet en daarnaast moet eventueel steunbewijs betrekking hebben op het ten laste gelegde feit. Compenserende maatregelen, nu [medeverdachte 1] niet gehoord kan worden, zijn er volgens de raadsvrouw onvoldoende getroffen.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Gelet op het letsel dat is geconstateerd bij [slachtoffer] , kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat hij rond 23 augustus 2020 aan de Sloterplas op zeer gewelddadige en nietsontziende wijze is toegetakeld met uiteindelijk de dood tot gevolg. Ondanks de enorme inspanningen van de politie en de deskundigen en het zeer uitvoerige dossier dat is opgemaakt, tast de rechtbank in het duister over hoe [slachtoffer] aan zijn verwondingen is gekomen, wanneer dat precies is gebeurd en wie daarvoor verantwoordelijk is of zijn. De rechtbank ziet zich gesteld voor vragen die niet worden beantwoord door de inhoud van het dossier en wat er is besproken op de inhoudelijke zittingsdagen. Want, was het verdachte of was het [medeverdachte 1] , waren zij het allebei, of was het -ook- een ander of anderen die [slachtoffer] hebben toegetakeld? Het onderzoek geeft daarover geen uitsluitsel.
Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaringen afgelegd. De rechtbank kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat zij beiden niet het achterste van hun tong hebben laten zien en dat zij allebei proberen hun straatje schoon te vegen en de schuld op de ander af te schuiven. Beide verdachten wijzen elkaar aan als degene die verantwoordelijk is voor het fatale letsel van [slachtoffer] , maar geen van beide heeft een concrete verifieerbare verklaring afgelegd. Immers, als verdachte zou verklaren over de rol van [medeverdachte 1] bij het overlijden van [slachtoffer] dan zou dit logischerwijs betekenen dat hij daarbij aanwezig moet zijn geweest en dat heeft verdachte steeds stellig ontkend.
De rechtbank overweegt in het bijzonder nog het volgende.
[medeverdachte 1] heeft als enige verklaard dat hij aanwezig was bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . Hij wijst verdachte en [medeverdachte 2] aan als degenen die [slachtoffer] hebben geslagen, hem bij de armen hebben gepakt en hem vervolgens hebben versleept. Hij heeft het incident meegekregen, maar niet goed kunnen zien. Het was donker en hij bevond zich bovendien op enige afstand. Volgens [medeverdachte 1] hebben verdachte en hij na het incident onder de brug geslapen en wilde verdachte die ochtend terug naar de plaats delict om mogelijke sporen uit te wissen. [slachtoffer] lag toen half gewikkeld in een tent in het water en verdachte zou gezegd hebben dat hij waarschijnlijk dood was. [medeverdachte 1] is niet bij [slachtoffer] gaan kijken. In latere verhoren heeft [medeverdachte 1] zijn verhaal in grote lijnen telkens bevestigd.
De rechtbank merkt allereerst op dat de verklaring van [medeverdachte 1] met de grootst mogelijke behoedzaamheid moeten worden beschouwd, aangezien hij zelf ook als verdachte is aangemerkt en een motief kan hebben om anderen te belasten om zo zichzelf vrij te pleiten.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] op zichzelf onvoldoende is om tot een veroordeling te komen, terwijl zijn verklaring ook onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Er zijn in het onderzoek Baylorie zeer veel verklaringen afgelegd. De rechtbank heeft bij de toetsing van de betrouwbaarheid van al die verklaringen geconstateerd dat, behalve de verklaring van [medeverdachte 1] , alle verklaringen van horen zeggen (
de auditu) zijn. De verklaringen van met name andere (Poolse) zwervers lopen uiteen en leveren geen concrete feiten op. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat in ieder geval bij een deel van deze getuigen sprake was van een drank- dan wel drugsverslaving. Daarbij kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat die verklaringen lijken te zijn ingegeven door wat de getuigen vinden van verdachte als persoon of wat zij over hem gehoord hebben. De rechtbank kan niet uitsluiten dat naarmate de omstandigheden omtrent het overlijden van [slachtoffer] bekend werden in de gemeenschap het verhaal een eigen leven is gaan leiden, met als enige uitkomst dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [medeverdachte 1] betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] .
Verder staat vast dat de verdediging heeft verzocht om [medeverdachte 1] als getuige te horen en dat de rechtbank dat verzoek heeft toegewezen. De rechter-commissaris heeft in het (afsluit) proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2022 vermeld dat [medeverdachte 1] tot op heden voor alle partijen onvindbaar blijkt te zijn en dat van verdere pogingen om hem te traceren wordt afgezien in verband met het bepaalde in artikel 288, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging heeft dus geen mogelijkheid gehad om [medeverdachte 1] te ondervragen. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom verzocht de verklaring van [medeverdachte 1] uit te sluiten van het bewijs wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Deze gang van zaken roept de vraag op of de beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert en – in het verlengde daarvan – of de verklaring van [medeverdachte 1] als bewijs kan worden gebruikt.
Als de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, zoals hier het geval is, moet de rechtbank beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij is:
— de reden dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend;
— het gewicht van de verklaring van de getuige voor de bewezenverklaring van het feit; en
— het bestaan van factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De rechtbank concludeert dat de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen doordat de getuige onvindbaar was en niet gehoord kon worden. Het was onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat er daardoor een goede reden was voor het niet kunnen bevragen van de getuige door de verdediging.
De volgende vraag is of de verklaring van [medeverdachte 1] als ‘
sole or decisive’bewijs moet worden beschouwd. Voor de beoordeling hiervan is van doorslaggevend belang of de verklaring van [medeverdachte 1] steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij dient dat steunbewijs - zo luidt de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - betrekking te hebben op die onderdelen van de verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen, en dan met name de verklaring van [medeverdachte 1] van 25 november 2020, de basis vormen voor de verdenking tegen verdachte en als zodanig heeft te gelden als ‘
sole and decisive’.
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er factoren zijn die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. De rechtbank vindt dat dit niet het geval is. De enige manier waarop de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] heeft kunnen toetsen, is middels het (doen) horen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zou immers – uitgaande van de verklaring van [medeverdachte 1] – aanwezig zijn geweest bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . [medeverdachte 2] heeft zich bij de rechter-commissaris echter op zijn verschoningsrecht beroepen.
Forensisch onderzoek
Het voornaamste forensische bewijs in deze zaak zijn de twee in elkaar passende, verbrande houten stronken op de plaats delict, waarop DNA-sporen van (onder meer) verdachte en [slachtoffer] zijn aangetroffen, in combinatie met het houtskool dat is aangetroffen op de nek van [slachtoffer] .
Verdachte heeft verklaard dat hij met een houten stronk in het kampvuur heeft gepord. Hoewel dit niet verklaart hoe zijn DNA op het verbrande deel van de houten stronk terecht is gekomen, is daarmee nog niet gezegd dat verdachte met die houten stronk [slachtoffer] heeft geslagen. Immers, uit het dossier blijkt allereerst niet dat [slachtoffer] met die stronk is geslagen, en zelfs als dit wel het geval zou zijn, dan betekent het aantreffen van het DNA van verdachte op de stronk niet dat hij ook degene is geweest die [slachtoffer] daarmee heeft geslagen. Op de stronk is namelijk ook DNA van minstens één ander persoon aangetroffen.
Camerabeelden
De camerabeelden wijzen uit dat [slachtoffer] op 23 augustus 2020 in het gezelschap was van verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 1] en dat hij op krukken liep. Op 24 augustus 202 wordt verdachte in het gezelschap van [medeverdachte 1] en [naam 2] gezien, terwijl hij kleding weggooit. De beelden bevestigen dat verdachte, [medeverdachte 1] en [naam 2] op 24 augustus 2020 in elkaars gezelschap verkeerden, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, maar zeggen op zichzelf niets over de betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] , terwijl ook geen van de verklaringen daarop wijst.
Tapgesprekken en verklaringen
[naam 2]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam 2] niet als betrouwbaar aangemerkt kan worden, nu niet duidelijk is hoe hij aan zijn informatie is gekomen.
Uit zijn verhoren blijkt dat hij wist dat [slachtoffer] die nacht was mishandeld, op welke wijze, door wie en waar zijn lichaam vervolgens is aangetroffen. Het is echter niet (steeds) duidelijk hoe hij dit kon weten. Hij heeft tijdens eerdere verhoren verklaard dat [medeverdachte 1] hem zou hebben verteld dat hij zich geen zorgen meer hoefde te maken, dat [slachtoffer] in de struiken zou liggen en nooit meer zou praten. [medeverdachte 1] zou hem ook hebben verteld dat hij op het hoofd van [slachtoffer] zou hebben gesprongen, waarna verdachte met een houten stronk [slachtoffer] zou hebben geslagen. Samen zouden ze [slachtoffer] in het hoge gras/riet hebben gelegd. Ook heeft [naam 2] het over de krukken van [slachtoffer] , die in het water zouden liggen.
Op 5 april 2022, bij de rechter-commissaris, is aan [naam 2] gevraagd hoe hij aan deze informatie kwam. Hij heeft toen laten weten dat hij van [medeverdachte 1] had gehoord dat [slachtoffer] niet meer zou praten, omdat hij in de struiken lag. Verdachte zou daarbij instemmend zou hebben geknikt. Als hem wordt gevraagd van wie hij heeft gehoord dat [slachtoffer] met een houten stronk is geslagen, laat hij weten dat hij dit van de politie had vernomen. Dit blijkt echter niet uit de processen-verbaal van verhoor. De verbalisanten hebben niets gerelateerd in de verhoren waaruit de rechtbank kan afleiden dat zij [naam 2] nader geïnformeerd hebben over de wijze waarop het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, waar hij lag toen hij werd gevonden en hoe hij daar terecht is gekomen. Ook hebben verdachte noch [medeverdachte 1] hier over verklaard. Dit maakt dat de rechtbank zich afvraagt of de verklaring van [naam 2] (geheel) een
de auditu-verklaring betreft of dat hij mogelijk uit eigen wetenschap over deze (dader)informatie beschikte.
[medeverdachte 2]
heeft in eerste instantie erkend dat hij weet wat er met [slachtoffer] is gebeurd maar heeft zich bij concrete vragen van de politie beroepen op zijn zwijgrecht.
Hoewel [medeverdachte 2] in één van de telefoongesprekken die hij voert, zegt dat [slachtoffer] ‘vreselijk gebroken’ is en deze omschrijving feitelijk recht doet aan de situatie waarin [slachtoffer] is aangetroffen, kan de rechtbank op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen hoe hij aan deze informatie is gekomen en of hij aanwezig of betrokken is geweest bij de fatale mishandeling van [slachtoffer] . Enkel [medeverdachte 1] verklaart daarover. Dat de telefoon van [medeverdachte 2] om 23.10 uur op 23 augustus 2020 aanwezig was in de buurt van de plaats delict, betekent niet dat [medeverdachte 2] op dat moment ook op de plaats delict was. Mocht dit al het geval zijn, blijkt daaruit nog niet dat [medeverdachte 2] ook aanwezig was bij de fatale mishandeling. Immers weten we enkel dat [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 augustus 2020 is mishandeld, maar niet hoe laat die mishandeling heeft plaatsgevonden. Ook het bierblikje met zijn DNA, aangetroffen op de plaats delict, is onvoldoende om [medeverdachte 2] daar te plaatsen ten tijde van de mishandeling.
[naam 5]
De rechtbank vindt de verklaring van [naam 5] over hetgeen zich zou hebben afgespeeld bij de Sloterplas niet geloofwaardig, omdat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Eerst heeft hij ontkend wetenschap te hebben gehad van de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 1] bij het overlijden van [slachtoffer] . Vervolgens zou verdachte hebben toegegeven dat hij betrokken was bij het overlijden van [slachtoffer] en dat [medeverdachte 1] daarbij aanwezig was en stond te huilen.
[naam 6] en [naam 7]
Ook de verklaring van [naam 6] kan niet worden aangemerkt als steunbewijs voor de verklaring van [medeverdachte 1] . Hoewel [naam 6] verdachte aanwijst als de dader, is al zijn informatie van horen zeggen. Hij zou dit hebben gehoord van [naam 7] , die het met eigen ogen zou hebben gezien. [naam 7] heeft echter ontkend aanwezig te zijn geweest bij de mishandeling van [slachtoffer] .
Conclusie
Nu de verklaring van [medeverdachte 1] als ‘
sole and decisive’bewijs moet worden beschouwd, zonder dat de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen en gegeven de reden van het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht, een en ander in samenhang bezien met het gewicht van zijn verklaring en het ontbreken van compenserende factoren, wordt zijn verklaring voor het bewijs uitgesloten.
Het dossier bevat verder geen dan wel onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Dat betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat aan hem ten laste is gelegd.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2022.