In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een eigenaar van een kantoorpand in Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van het kantoorpand voor het jaar 2020 vastgesteld op € 179.000, wat eiseres te hoog vond. Eiseres stelde dat de waarde op € 151.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 15 juni 2022, waar eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren, maar de heffingsambtenaar wel, vertegenwoordigd door mr. M.A. Boerhorst.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde had vastgesteld aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. Eiseres voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen het kantoorpand en vergelijkingsobjecten, en dat er geen rekening was gehouden met erfpachtcorrecties en VvE-reserves. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van het kantoorpand niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde had bepaald op basis van een bruto huurprijs van € 180,- per m² en een kapitalisatiefactor van 13,1, wat onder de gemiddelde huurwaarde van vergelijkingsobjecten lag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.