3.2.Het Uwv heeft toegelicht dat het bedrag aan WWuitkering voor de maand mei 2020 inderdaad netto ongeveer € 600,- aan WWuitkering betrof. [eiser] had namelijk slechts recht op een halve maand WW-uitkering in mei 2020, waarbij het ging om een maandloon van bruto € 1.502,93,-. Het Uwv vindt dat het dagloon goed is vastgesteld en dat het bovendien in rechte vaststaat. Het Uwv heeft ter zitting ook toegelicht hoe hij tot stopzetting van de WW-uitkering van [eiser] is gekomen. [eiser] heeft een WWuitkering voor de (halve) maand mei 2020 ontvangen. Voor juni 2020 heeft [eiser] middels het inkomstenformulier zijn inkomsten van [uitzendbureau] doorgegeven. Deze inkomsten waren meer dan 87,5% van het maandloon. Voor de maand juli 2020 heeft [eiser] vervolgens geen inkomsten opgegeven. In september 2020 kwam het Uwv hierachter, waarna bleek dat [eiser] voor de maand juli 2020 ook inkomsten had genoten die meer dan 87,5% van het maandloon waren. Om die reden werden in september 2020 de primaire besluiten afgegeven. Hierbij heeft het Uwv tevens ter zitting toegelicht dat, als iemand gedurende één maand boven de 87,5% van het maandloon komt, de WW-uitkering niet wordt stopgezet. Dit gebeurt pas als het twee opvolgende maanden gebeurt, hetgeen bij [eiser] voor juni en juli 2020 het geval bleek te zijn.
4. Voor het gehanteerde juridische kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht en hiervan deel uitmaakt.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank zet eerst recht dat in het proces verbaal over de aanhouding van de zaak abusievelijk staat dat er een op 4 september 2020 een besluit over invordering is genomen. Dit moet zijn een besluit over terugvordering.
6. Het beroep is gevolgd op het bezwaar van [eiser] dat zich richt tegen de primaire besluiten van 4 september 2020. Deze besluiten gaan over de stopzetting van de WW per 1 juni 2020 en de herziening en terugvordering van WW-uitkering over juli 2020. Waar het beroep het heeft over invordering, zal de rechtbank terugvordering lezen. De rechtbank beslist niet over het invorderingsbesluit van 20 oktober 2020. Tegen dat besluit is namelijk, voor zover de rechtbank bekend, geen bezwaar en beroep ingesteld.
7. [eiser] heeft gesteld dat het dagloon onjuist is en dat de WW daardoor te laag is vastgesteld. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling. Het dagloon is al vastgesteld tijdens een eerdere WW-periode van [eiser] , voordat hij in de ZW kwam en daarna voor het laatst nog eens in het besluit van 13 mei 2020. Hij heeft de juistheid van het dagloon toen niet aangevochten, terwijl hij dat wel had kunnen doen. Doordat [eiser] dat toen heeft nagelaten, is het bedrag vast komen te staan en is het voor hem nu te laat om het over juni en juli 2020 gewijzigd te krijgen. Het Uwv is bij de berekening van het recht op WW over juni en juli 2020 dus terecht uitgegaan van het al eerder vastgestelde dagloon. Deze grond van [eiser] slaagt dus niet. Overigens vindt de rechtbank de toelichting van het Uwv over hoe het verschil in hoogte van de WW en ZW-uitkering van [eiser] is ontstaan navolgbaar.
8. Van dringende redenen om af te zien van herziening en/of terugvordering in de zin van de WWis sprake als door de herziening of de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. De rechtbank ziet in de door [eiser] aangevoerde omstandigheden, zoals genoemd onder 2.2, geen aanleiding om zulke dringende redenen aan te nemen. De rechtbank overweegt dat het Uwv tot op heden het teveel verkregen bedrag aan WW-uitkering (nog) niet van [eiser] heeft ingevorderd. Verder heeft het Uwv op de zitting toegezegd met de terugvordering van de teveel betaalde WW-uitkering te zullen wachten tot na de zitting in september over de stopzetting van de bewindvoering. Als de bewindvoerder aanblijft, zal het Uwv alsnog met de bewindvoerder van [eiser] contact opnemen. Verder verricht [eiser] ook weer werkzaamheden en is niet gebleken dat hij door zijn medische klachten niet in staat is de terugvordering te betalen. In het geval hij straks geen bewindvoerder meer heeft kan hij zelf het Uwv vragen om een betalingsregeling.
9. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat hij had moeten worden gehoord in bezwaar, volgt de rechtbank hem daarin niet. Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat was naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval. In zijn bezwaarschrift heeft [eiser] alleen maar gezegd dat er onjuiste gegevens zijn gebruikt en ingevuld dat hij medische en niet medische redenen heeft om bezwaar te maken. Hij heeft dit verder niet onderbouwd. Hij heeft alleen een salarisspecificatie over augustus 2019 overgelegd, maar die zegt niets over de periode waar de primaire besluiten over gaan, namelijk juni en juli 2020. Het Uwv heeft [eiser] dus niet uit hoeven nodigen voor een hoorzitting.
10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
11. Omdat het Uwv in beroep pas een voldoende motivering op het bezwaar van [eiser] heeft gegeven, kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Omdat [eiser] in beroep de gelegenheid heeft gehad om op de aanvullende motivering van het Uwv te reageren, is hij niet in zijn belangen geschaad en is het beroep ondanks het gebrek toch ongegrond.
12. Vanwege het motiveringsgebrek is er wel aanleiding te bepalen dat het Uwv aan [eiser] het griffierecht en de proceskosten vergoedt.
13. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 759,- en een wegingsfactor 1).