2.23.In het procesdossier bevinden zich de uitspraken van gerechtelijke procedures waarin het [eiseres] werkzaamheden heeft verricht die zijn gedeclareerd aan [gedaagde 2] (lees: verzekeraar DAS). De wederpartij in deze procedures is steeds een of meer betrokkenen aan de kant van de voormalige werkgeefster (in dit overzicht “de [groepsnaam] ” genoemd) van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . De [groepsnaam] bestaat uit, voor zover van belang in deze procedure:
- [naam bv 2] B.V. (verder ook: [vestigingsplaats 3] BV),
- [naam bv 1] B.V. (verder ook: [vestigingsplaats 2] BV),
- [naam bv 3] B.V., en
- [naam 1] .
2.23.1.Een vonnis in kort geding van 11 oktober 2018 in een procedure jegens de [groepsnaam] waarin [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] als eisers zijn bijgestaan door het [eiseres] . De daarin gevraagde voorlopige voorzieningen – kort gezegd de benoeming van een financieel deskundige en betaling van het door die deskundige vastgestelde loonafspraken – zijn afgewezen omdat dit in kort geding niet kan worden toegewezen en de verzoekprocedure tot het benoemen van een voorlopige deskundige met meer waarborgen is omkleed, met veroordeling van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] in de proceskosten.
2.23.2.Uit het vonnis van 11 oktober 2018 volgt ook dat het [eiseres] als gemachtigde van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] een dag voor de zitting aan de kantonrechter heeft bericht dat [gedaagde 2] in deze procedure als lasthebster van [naam 2] moet worden beschouwd. De kantonrechter heeft de positie van [naam 2] verder buiten beschouwing gelaten.
2.23.3.Het arrest van 29 oktober 2019 in het hoger beroep van bovenstaand kort geding, waarbij het vonnis in kort geding is bekrachtigd, met veroordeling van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] in de proceskosten. Ook in deze procedure is de positie van [naam 2] , waarvoor [gedaagde 2] kennelijk lasthebster is, buiten beschouwing gelaten.
2.23.4.Een beschikking van 30 september 2019 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, in een verzoekschriftprocedure ingesteld door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , bijgestaan door het [eiseres] , jegens [naam bv 1] BV. In deze procedure is aan de orde de loonvorderingen en daarmee samenhangende vorderingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op hun voormalige werkgeefster. In deze uitspraak heeft de kantonrechter de procespartijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een te benoemen deskundige en aan die deskundige te stellen vragen. Verder is in deze beschikking door de kantonrechter beslist dat [naam bv 1] BV wordt beschouwd als wederpartij van verzoekers in hun verzoeken in plaats van [naam bv 2] BV die in het verzoekschrift wordt genoemd.
2.23.5.Een vonnis in kort geding van 11 februari 2020 ingesteld door [naam bv 2] BV waarin [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] , bijgestaan door het [eiseres] , zijn veroordeeld tot teruggave aan [naam bv 2] BV van de door haar verstrekte bankgarantie van € 100.000,00 omdat volgens de voorzieningenrechter [naam bv 2] BV niet langer procespartij is in de procedure ter zake de loonvorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . De vordering in reconventie (tot overlegging van bankafschriften en verder beëindiging van de executie (en het teniet doen van genomen executiemaatregelen) van het vonnis van 11 oktober 2018 en arrest van 29 oktober 2019) is in zoverre toegewezen dat de verdere executie ten laste van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] moet worden gestaakt. Uit dit vonnis blijkt verder dat er ook een procedure aanhangig is van [naam zus] jegens [naam bv 1] BV, aangebracht op 29 maart 2019.
2.23.6.Een vonnis in kort geding van 23 april 2020 in een procedure (rolnummer KG ZA 20-82) ingesteld door [naam bv 1] BV jegens [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] die worden bijgestaan door het [eiseres] . In deze procedure vordert [naam bv 1] BV opheffing van ten laste van haar gelegd conservatoir derdenbeslag tegen afgifte van een bankgarantie door haar, met een nieuwe begroting van de totale loonvordering van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] , dan wel beperking van het ten laste van haar gelegde conservatoire derdenbeslag. In reconventie hebben [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] gevorderd aanvullende toestemming om aanvullend conservatoir derdenbeslag te mogen leggen. De vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zijn afgewezen door de voorzieningenrechter.
2.23.7.Het arrest in kort geding van 23 juli 2020 van bovenstaand kortgedingvonnis van 23 april 2020, ingesteld door [naam bv 1] BV. In deze procedure zijn [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] ook bijgestaan door het [eiseres] . In dit arrest heeft het hof overwogen:
3.6.13.Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor beslag is gelegd voor zover het gaat om achterstallig loon, inclusief vakantieloon, en vakantiebijslag van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . Voor [gedaagde 2] gaat het hierbij om € 14.135,47, voor [gedaagde 3] om € 26.017,69 en voor [naam zus] om € 57.611,02, in totaal € 97.764,18.
3.6.14.De verhoging die vanwege te late betaling op grond van artikel 7:625 BW in beginsel verschuldigd is, bedraagt – gelet op het tijdsverloop – 50% van het achterstallig loon (…) zijnde € 48.882,24. (…).
(…)
3.6.16.Op grond van het voorgaande gaat het hof voorshands uit van het bestaan van vorderingen van [gedaagde 2] c.s. ter hoogte van in totaal € 150.073,12. Vermeerderd met 30% voor rente en kosten, conform Beslagsyllabus, begroot het hof de vorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] voorshands op € 195.095,06. (…).
(…)”
2.23.8.Een vonnis in kort geding van 23 april 2020 (zaaknummer KG ZA 20-125), ingesteld door [naam zus] , [naam 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , allen bijgestaan door het [eiseres] , jegens de [groepsnaam] . Deze procedure betreft de door de [groepsnaam] getroffen executiemaatregelen ter zake de proceskostenveroordelingen van het vonnis van 11 oktober 2018 en het arrest van 29 oktober 2019. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het executoriaal beslag op een onroerende zaak ten laste van [naam zus] gelegd wordt partieel nietig is voor zover het beoogd het aandeel van [naam 3] in die onroerende zaak te treffen.
2.23.9.In bovenstaande kortgedingprocedure zijn een door de [groepsnaam] ingeschakelde deurwaarder en de advocaat van de [groepsnaam] ook in het geding opgeroepen. De voorzieningenrechter overweegt daarover: