ECLI:NL:RBAMS:2022:4826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/702359 / HA ZA 21-489
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van advocaatkosten in een geschil over rechtsbijstandverzekering en loonvorderingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en de DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De zaak betreft de vraag of de gedaagden gehouden zijn om de advocaatkosten te vergoeden die door [eiseres] zijn gedeclareerd in verband met loonvorderingen van de gedaagden op hun voormalige werkgever. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor de werkzaamheden van [eiseres] niet volledig aan de gedaagden kunnen worden toegerekend, omdat de werkzaamheden ook ten behoeve van andere cliënten zijn verricht. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde met een rechtsbijstandverzekering, [gedaagde 2], slechts gehouden is tot betaling van een evenredig deel van de kosten, en dat [gedaagde 3] geen opdrachtgever is geweest voor de werkzaamheden van [eiseres]. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702359 / HA ZA 21-489
Vonnis van 10 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Kobossen te Nijmegen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Montfort.
Partijen zullen hierna [eiseres] , DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 mei 2021 met producties 1 - 29,
  • de rolbeslissing van 28 juli 2021 waarbij DAS is vergund [gedaagde 3] in vrijwaring op te roepen, [gedaagde 2] is vergund DAS en [gedaagde 3] in vrijwaring op te roepen en [gedaagde 3] is vergund DAS en [gedaagde 2] in vrijwaring op te roepen,
  • de conclusie van antwoord met producties, zijdens DAS,
  • de conclusie van antwoord met producties, zijdens [gedaagde 2] ,
  • de conclusie van antwoord met producties, zijdens [gedaagde 3] ,
  • het tussenvonnis van 15 december 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • het proces-verbaal van 8 februari 2022 van de op die dag gehouden mondelinge behandeling, en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen,
  • de conclusie van repliek, met producties,
  • de conclusie van dupliek met producties, zijdens DAS,
  • de conclusie van dupliek met producties, zijdens [gedaagde 2] ,
  • de conclusie van dupliek met producties zijdens [gedaagde 3] ,
  • de akte uitlaten producties zijdens [eiseres] ,
  • de rolbeslissing van 15 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en zijn zus [naam zus] zijn als fysiotherapeut in dienst geweest van, en werkzaam geweest voor, [naam bv 1] B.V. gevestigd te [vestigingsplaats 2] . Zij hebben alle drie een loonvordering op deze vennootschap, zo blijkt uit de uitspraken van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (op de gerechtelijke procedures die hier van belang zijn wordt hierna onder 2.23 nader ingegaan). In het arrest van 23 juli 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de hoogte van de loonvorderingen vastgesteld, voor [gedaagde 2] op € 14.135,47, voor [gedaagde 3] op € 26.017,69 en voor [naam zus] op € 57.611,02.
2.2.
Mr. van der Weijst is advocaat bij het [eiseres] .
2.3.
Op 20 december 2017 hebben [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] een intakegesprek gehad met het [eiseres] over hun loonvorderingen op [naam bv 1] .
2.4.
Op 5 maart 2018 heeft het [eiseres] een factuur gezonden aan [gedaagde 3] voor een totaalbedrag van € 1.995,08 (inclusief btw) voor werkzaamheden in het dossier
“ [gedaagden] – [naam bv 1] fysiotherapie”. In de begeleidende e-mail is vermeld:
“(…)
Beste [gedaagde 3] , [naam zus] en [gedaagde 2] ,
Hierbij stuur ik jullie de factuur van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd (…) in de periode januari – februari 2018.
(…)
Vanwege het feit dat er nog geen groen licht is van de verzekeraars stuur ik daarom deze factuur ter betaling aan jullie toe. Heb [gedaagde 3] (tijdelijk) contactpersoon gemaakt van dit dossier.
Een verdeling van de kosten per persoon heb ik nog niet doorgevoerd. Weet niet wat jullie hierover onderling hebben afgesproken. Anders is het bedrag door drieën te delen. D.w.z. € 665,03 per persoon.
(…)”
Op 12 maart 2018 heeft [gedaagde 3] € 665,03 aan het [eiseres] betaald. Op 27 maart 2018 heeft [naam zus] € 665,03 aan het [eiseres] betaald.
2.5.
Bij e-mail van 6 maart 2018 heeft het [eiseres] aan [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] bericht dat vanaf die dag het dossier zal worden gesplitst
“vanwege de accuratere verantwoording van de tijdsbesteding.”
2.6.
Op 21 maart 2018 heeft [gedaagde 3] telefonisch aan het [eiseres] laten weten dat hij geen rechtsbijstandverzekering heeft voor arbeidsgeschillen.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft [gedaagde 3] aan het [eiseres] bericht dat hij de dienstverlening door het [eiseres] niet kon voortzetten.
“(…) Zoals vanmiddag tijdens ons telefoongesprek aangegeven is voor er voor mijn polis geen dekking voor de module inkomen. Aangezien pap zelfstandige is was dit niet nodig bij het afsluiten van de verzekering. Voor mij is er dus geen navraag meer nodig bij de ARAG. (…)”
2.7.
[gedaagde 2] is voor rechtsbijstand verzekerd bij DAS. Op 28 maart 2018 heeft DAS aan [gedaagde 2] bericht dat de behandeling van haar zaak is uitbesteed aan het [eiseres] . In die brief is vermeld:
“In dit dossier is een onbeperkte kostenmaximum van toepassing.”
2.8.
Als bijlage bij die brief is een andere brief van 28 maart 2018 aan het [eiseres] gevoegd. Die brief is uitsluitend per e-mail verzonden maar aan een foutief mailadres. In de brief van DAS aan het [eiseres] is vermeld:
“(…) Op grond van de polisvoorwaarden geldt verzekerde als uw opdrachtgever. (…)
Welke kosten vergoedt DAS?
De kosten van rechtsbijstand worden vergoed overeenkomstig de toepasselijke polisvoorwaarden. In die voorwaarden is onder meer bepaald dat DAS de redelijke en noodzakelijke behandelkosten (honorarium inclusief kantoorkosten en overige kosten) vergoedt.
Gelet op deze zaak (…) stel ik voor dat u de procedure zult voeren tegen een uurtarief van € 180,- exclusief de kantoorkosten en exclusief de BTW.
Mocht u een ander voorstel willen doen of openstaan voor een vaste prijsafspraak, dan verneem ik graag van u.
(…)
De vergoeding ziet toe op vergoeding van uw uurtarief voor de procedure en omvat alle (processuele) handelingen die nodig en denkbaar zijn in een dergelijke procedure tot en met de bespreking van de uitspraak/de beschikking. (…)
(…)
Andere voorwaarden
Naast het bovenstaande zijn op deze opdracht uitsluitend van toepassing de voor verzekerde geldende (algemene en bijzondere) polisvoorwaarden. De toepasselijkheid van eventuele andere of aanvullende voorwaarden wordt daarmee uitdrukkelijk van de hand gewezen. (…)”
2.9.
In de Polisvoorwaarden van DAS is opgenomen:
“(…)
Artikel 4.3 De verlening van de rechtsbijstand
e. Alleen [DAS] is bevoegd, na overleg met de verzekerde, opdrachten te verstrekken aan advocaten, rechtens bevoegde deskundigen en andere deskundigen. De opdrachten worden steeds gegeven namens de verzekerde. De verzekerde machtigt [DAS] hiertoe onherroepelijk.
(…)
g. [DAS] behoeft geen rechtsbijstand te verlenen als naast de verzekerde ook andere belanghebbenden actie (willen) voeren. Als [DAS] geen rechtsbijstand verleent, vergoedt zij aan de verzekerde naar evenredigheid de gezamenlijk gemaakte kosten van rechtsbijstand.”
(…)”
2.10.
Bij brief van 18 april 2018 (abusievelijk gedateerd 4 september 2017) heeft het [eiseres] aan DAS geschreven:
“(…)
Namens mijn cliënte mevrouw [gedaagde 2] , bericht ik u als volgt. (…)
Van cliënte ontvang ik dan inmiddels de mailbrief van 28 maart 2018 als aangehecht.
(…)
Op mijn dienstverlening zijn – bij uitsluiting – de Algemene Voorwaarden van mijn kantoor van toepassing. Mijn uurtarief voor 2018 bedraagt € 225,- te vermeerderen met btw en 6% kantoorkosten. Een exemplaar van de AV hecht ik aan.
De voorstellen van DAS wijs ik af. Een voorstel voor een uurtarief van € 180,- ex btw is niet een reëel voorstel voor een gespecialiseerde advocaat met 26 jaar ervaring.
De tijd gemoeid met correspondentie bereken ik door. (…)
Ook tijdsbesteding gemoeid met bestudering van literatuur en jurisprudentie wordt doorbelast, (…).
Ook de reistijd wordt doorbelast. (…)
Ik noteer dat het kostenmaximum onbeperkt is.
(…) met vriendelijke groet,
(…)”
2.11.
Voor gevallen dat de opdrachtgever van het [eiseres] een rechtsbijstandverzekering heeft gesloten, gebruikt het [eiseres] een door haar genoemde “Letter of Engagement” waarin is opgenomen:
“(…)
RECHTSBIJSTANDSVERZEKERING
Indien u verzekerd bent voor rechtsbijstand, ontheft die omstandigheid u niet van de tijdige
betalingsverplichting van de in het kader van de behandeling van het dossier in uw zaak te zenden declaraties. U blijft gehouden tot tijdige en volledige voldoening van declaraties; hetgeen door een rechtsbijstandsverzekeraar aan het kantoor wordt voldaan strekt in mindering op hetgeen u verschuldigd bent. U wordt hiervan op de hoogte gehouden.
(…)”
2.12.
Bij e-mail van 19 april 2018 heeft het [eiseres] aan [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] geschreven:
“(…) [gedaagde 3] procedeert niet op basis van rechtsbijstand. Ik kan [gedaagde 2] processueel als gevolmachtigde laten optreden voor [gedaagde 3] om mede voor [gedaagde 3] een vergoeding te vragen in een aparte verzoekschriftprocedure. (…)”
2.13.
In 2020 is een geschil van mening ontstaan tussen DAS en het [eiseres] over haar declaraties aan DAS voor de verrichte werkzaamheden.
2.13.1.
Bij e-mail van 5 maart 2020 heeft het [eiseres] aan DAS en [gedaagde 2] bericht, voor zover hier van belang:
“(…)
Echter, de zaak van mevrouw [gedaagde 2] was de eerste zaak die speelde en bij haar hebben zich louter aangesloten de heer [gedaagde 3] en mevrouw [naam zus] .
De rechtspositie en insteek is exact hetzelfde. Ergo of er nu een processtuk met één naam of met drie namen is, is onverschillig.
(…)”
2.13.2.
DAS heeft daar bij e-mail van 10 maart 2020 op gereageerd:
“(…)
Kan ik uit uw e-mail constateren dat DAS aan uw kantoor onterecht kosten heeft voldaan voor de heer en mevrouw [gedaagde 3] ? Zij (…) mogen (…) niet meeliften op de verzekering van mevrouw [gedaagde 2] . Als u hun belangen behartigd in een geschil, zouden zij van de kosten een evenredig deel moeten voldoen. (…) het gaat hier om een totaalbedrag van € 82.617,52 dat aan uw kantoor reeds is voldaan waarvan dus slechts 1/3 deel voor rekening van mevrouw [gedaagde 2] zou mogen komen. Totdat meer duidelijkheid ontstaat zullen wij daarom geen kosten meer vergoeden in dit dossier.
(…)”
2.13.3.
Op 16 maart 2020 heeft het [eiseres] een bestand aan DAS gestuurd, met het volgende bericht:
“(…) u behandelt de declaraties al van het begin af aan en weet dus dat mw. [gedaagde 2] medestanders heeft gevonden in haar collega’s [gedaagde 3] & [naam zus] . De processtukken maken daar ook van meet af aan melding van.
mr. van der Weijst laat u hiervoor het volgende weten:
Dat mevrouw [gedaagde 2] omstanders gevonden heeft, is een onderbouwing van de validiteit van haar terechte vordering.
En, meeliften is een door u gekozen bewoording maar wel een gelukkig gekozen term. Immers, een lifter berekent men niets.
(…)”
2.14.
Uit een Whatsapp-communicatie tussen onder andere partijen blijkt dat het [eiseres] op 26 mei 2020 een verzetschrift jegens de namens de [groepsnaam] betrokken deurwaarder(s) heeft opgesteld.
2.15.
Verder blijkt uit die Whatsapp-communicatie dat [gedaagde 3] in de loop van 2020 ook een verzekering bij DAS heeft gesloten.
2.16.
DAS heeft vanaf 2018 tot eind 2019 de facturen van het [eiseres] (uiteindelijk) betaald, voor een totaalbedrag van € 119.346,55.
2.17.
In de periode na 5 maart 2018, tot en met 11 december 2018 heeft het [eiseres] in totaal een bedrag van € 12.087,96 (inclusief btw) gedeclareerd bij [naam zus] .
2.18.
DAS heeft bij brief van 7 april 2021 namens [gedaagde 2] de opdracht aan het [eiseres] ingetrokken.
2.19.
Bij e-mail van 20 april 2021 heeft de accountant van het [eiseres] aan haar bericht:
“(…)
Uit de financiële administratie blijkt dat de volgende cliënten afzonderlijk worden gedeclareerd en betalingen van de facturen per cliënt worden geregistreerd:
Mevrouw [gedaagde 2] , wonende aan (…)
Mevrouw [naam zus] , wonende aan (…)
(…)”
2.20.
Het [eiseres] heeft zich per 21 juni 2021 onttrokken uit alle procedures en zaken betreffende de loonvorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] .
2.21.
Bij brief van 6 september 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 2] de overeenkomst met het [eiseres] ontbonden.
2.22.
Bij brief van 7 september 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 3] aan het [eiseres] geschreven:
“(…)
In geval de rechtbank mocht oordelen dat uw vorderingen ook de heer [gedaagde 3] treffen – quod non – dan geldt het volgende.
De heer [gedaagde 3] is tot het voortschrijdend inzicht gekomen welke misslagen er naar aard en omvang door u zijn begaan en hoe extreem er werd gedeclareerd in de dossiers van [gedaagde 2] en [naam zus] , in welke dossiers de heer [gedaagde 3] werd meegenomen.
Voor het geval dat de rechtbank mocht oordelen dat er een overeenkomst van opdracht tussen de heer [gedaagde 3] en uw kantoor bestaat – quod non – gaat de heer [gedaagde 3] over om deze overeenkomst met uw kantoor geheel dan wel partieel buitengerechtelijk te ontbinden.
(…)”
2.23.
In het procesdossier bevinden zich de uitspraken van gerechtelijke procedures waarin het [eiseres] werkzaamheden heeft verricht die zijn gedeclareerd aan [gedaagde 2] (lees: verzekeraar DAS). De wederpartij in deze procedures is steeds een of meer betrokkenen aan de kant van de voormalige werkgeefster (in dit overzicht “de [groepsnaam] ” genoemd) van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . De [groepsnaam] bestaat uit, voor zover van belang in deze procedure:
  • [naam bv 2] B.V. (verder ook: [vestigingsplaats 3] BV),
  • [naam bv 1] B.V. (verder ook: [vestigingsplaats 2] BV),
  • [naam bv 3] B.V., en
  • [naam 1] .
2.23.1.
Een vonnis in kort geding van 11 oktober 2018 in een procedure jegens de [groepsnaam] waarin [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] als eisers zijn bijgestaan door het [eiseres] . De daarin gevraagde voorlopige voorzieningen – kort gezegd de benoeming van een financieel deskundige en betaling van het door die deskundige vastgestelde loonafspraken – zijn afgewezen omdat dit in kort geding niet kan worden toegewezen en de verzoekprocedure tot het benoemen van een voorlopige deskundige met meer waarborgen is omkleed, met veroordeling van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] in de proceskosten.
2.23.2.
Uit het vonnis van 11 oktober 2018 volgt ook dat het [eiseres] als gemachtigde van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] een dag voor de zitting aan de kantonrechter heeft bericht dat [gedaagde 2] in deze procedure als lasthebster van [naam 2] moet worden beschouwd. De kantonrechter heeft de positie van [naam 2] verder buiten beschouwing gelaten.
2.23.3.
Het arrest van 29 oktober 2019 in het hoger beroep van bovenstaand kort geding, waarbij het vonnis in kort geding is bekrachtigd, met veroordeling van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] in de proceskosten. Ook in deze procedure is de positie van [naam 2] , waarvoor [gedaagde 2] kennelijk lasthebster is, buiten beschouwing gelaten.
2.23.4.
Een beschikking van 30 september 2019 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, in een verzoekschriftprocedure ingesteld door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , bijgestaan door het [eiseres] , jegens [naam bv 1] BV. In deze procedure is aan de orde de loonvorderingen en daarmee samenhangende vorderingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op hun voormalige werkgeefster. In deze uitspraak heeft de kantonrechter de procespartijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een te benoemen deskundige en aan die deskundige te stellen vragen. Verder is in deze beschikking door de kantonrechter beslist dat [naam bv 1] BV wordt beschouwd als wederpartij van verzoekers in hun verzoeken in plaats van [naam bv 2] BV die in het verzoekschrift wordt genoemd.
2.23.5.
Een vonnis in kort geding van 11 februari 2020 ingesteld door [naam bv 2] BV waarin [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] , bijgestaan door het [eiseres] , zijn veroordeeld tot teruggave aan [naam bv 2] BV van de door haar verstrekte bankgarantie van € 100.000,00 omdat volgens de voorzieningenrechter [naam bv 2] BV niet langer procespartij is in de procedure ter zake de loonvorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . De vordering in reconventie (tot overlegging van bankafschriften en verder beëindiging van de executie (en het teniet doen van genomen executiemaatregelen) van het vonnis van 11 oktober 2018 en arrest van 29 oktober 2019) is in zoverre toegewezen dat de verdere executie ten laste van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] moet worden gestaakt. Uit dit vonnis blijkt verder dat er ook een procedure aanhangig is van [naam zus] jegens [naam bv 1] BV, aangebracht op 29 maart 2019.
2.23.6.
Een vonnis in kort geding van 23 april 2020 in een procedure (rolnummer KG ZA 20-82) ingesteld door [naam bv 1] BV jegens [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] die worden bijgestaan door het [eiseres] . In deze procedure vordert [naam bv 1] BV opheffing van ten laste van haar gelegd conservatoir derdenbeslag tegen afgifte van een bankgarantie door haar, met een nieuwe begroting van de totale loonvordering van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] , dan wel beperking van het ten laste van haar gelegde conservatoire derdenbeslag. In reconventie hebben [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] gevorderd aanvullende toestemming om aanvullend conservatoir derdenbeslag te mogen leggen. De vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zijn afgewezen door de voorzieningenrechter.
2.23.7.
Het arrest in kort geding van 23 juli 2020 van bovenstaand kortgedingvonnis van 23 april 2020, ingesteld door [naam bv 1] BV. In deze procedure zijn [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] ook bijgestaan door het [eiseres] . In dit arrest heeft het hof overwogen:
“(…)
3.6.13.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen waarvoor beslag is gelegd voor zover het gaat om achterstallig loon, inclusief vakantieloon, en vakantiebijslag van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . Voor [gedaagde 2] gaat het hierbij om € 14.135,47, voor [gedaagde 3] om € 26.017,69 en voor [naam zus] om € 57.611,02, in totaal € 97.764,18.
3.6.14.
De verhoging die vanwege te late betaling op grond van artikel 7:625 BW in beginsel verschuldigd is, bedraagt – gelet op het tijdsverloop – 50% van het achterstallig loon (…) zijnde € 48.882,24. (…).
(…)
3.6.16.
Op grond van het voorgaande gaat het hof voorshands uit van het bestaan van vorderingen van [gedaagde 2] c.s. ter hoogte van in totaal € 150.073,12. Vermeerderd met 30% voor rente en kosten, conform Beslagsyllabus, begroot het hof de vorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] voorshands op € 195.095,06. (…).
(…)”
2.23.8.
Een vonnis in kort geding van 23 april 2020 (zaaknummer KG ZA 20-125), ingesteld door [naam zus] , [naam 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , allen bijgestaan door het [eiseres] , jegens de [groepsnaam] . Deze procedure betreft de door de [groepsnaam] getroffen executiemaatregelen ter zake de proceskostenveroordelingen van het vonnis van 11 oktober 2018 en het arrest van 29 oktober 2019. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het executoriaal beslag op een onroerende zaak ten laste van [naam zus] gelegd wordt partieel nietig is voor zover het beoogd het aandeel van [naam 3] in die onroerende zaak te treffen.
2.23.9.
In bovenstaande kortgedingprocedure zijn een door de [groepsnaam] ingeschakelde deurwaarder en de advocaat van de [groepsnaam] ook in het geding opgeroepen. De voorzieningenrechter overweegt daarover:
“(…)
4.2.
De door eisers [ [naam zus] , [naam 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , rb] in gang gezette “aanzeggingsprocedure” zoals vermeld in de onderhavige dagvaarding tegen [deurwaarders en advocaat, rb] kan niet als een met behoorlijke waarborgen omringde rechtsgang worden bezien. De door eisers in dit geding tegen hen geuite wensen, worden dan ook niet vervuld. (…).
4.3.
Eisers zullen worden veroordeeld in de kosten van deze “aanzegginsprocedure”. (…).
(…)”
2.23.10.
Een vonnis bij vervroeging in kort geding van 4 juni 2020 van de [groepsnaam] jegens [naam zus] , [naam 3] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] ter zake de opheffing door hen gelegde executoriale derdenbeslagen. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde opheffing van het executoriale derdenbeslag, gelegd ten laste van de [groepsnaam] , toegewezen.
2.23.11.
Een beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken, genomen op 21 mei 2019, op verzoek van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] (tevens lasthebster van [naam zus] en [naam 2] ), bijgestaan door het [eiseres] waarin het wrakingsverzoek is afgewezen.
2.24.
Na afloop van het hoger beroep bedoeld onder 2.23.3 heeft het [eiseres] advies voor cassatie ingewonnen. Deze kosten heeft het [eiseres] ook willen declareren bij [gedaagde 2] (dus DAS), daarover heeft zij gecorrespondeerd met DAS en bij brief van 18 mei 2020 geschreven:
“(…) In het onderstaande plaats ik het overzicht aan openstaande betalingen. Indien DAS niet betaalt schort ik mijn werkzaamheden op en draag ik het dossier ook niet over.
(…)
Ik heb de aan het cassatieadvies verbonden kosten inmiddels per omgaande voldaan (…) ook omdat dat zo hoort.
Wilt u mijn declaratie die daarop ziet daarom eveneens per omgaande betalen?
(…)”

3.Het geschil

3.1.
Het [eiseres] vordert – samengevat na aanvulling van eis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat DAS door te handelen zoals zij heeft gedaan niet heeft gehandeld zoals het een goed verzekeraar betaamt, althans te verklaren voor recht dat DAS onrechtmatig handelt jegens het [eiseres] althans dat zij toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van de overeenkomst van opdracht jegens het [eiseres] en dat DAS vanwege het innemen en in blijven nemen van onjuiste standpunten en het niet gevolg geven aan een beroep op de klachtenregeling en/of de Geschillenregeling onrechtmatig heeft gehandeld ook jegens het [eiseres] en dat DAS gehouden is de integrale advocaatkosten in dit geding te voldoen en partijen ter zake daarvan — zo nodig – naar de schadestaatprocedure te verwijzen, dan wel op de voet van het bepaalde bij artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de schade van het [eiseres] daartoe reeds in deze procedure te begroten;
hoofdelijke veroordeling van DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling aan het [eiseres] van € 81.505,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021;
hoofdelijke veroordeling van DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de proceskosten, waaronder de integrale advocaatkosten, verschotten en nakosten.
3.2.
Het [eiseres] stelt daartoe – kort gezegd – dat de gedeclareerde werkzaamheden voor de opdracht daadwerkelijk zijn uitgevoerd zoals ook door haar accountant is gerapporteerd. DAS stelt zich ten onrechte op het standpunt dat zij de declaraties van na 3 janauri 2020 niet hoeft te voldoen. Daarbij heeft DAS lange tijd aangevoerd dat er een maximum zou zijn aan de rechtsbijstandskosten die voor vergoeding in aanmerking komen onder de rechtsbijstandsverzekering van [gedaagde 2] . Dit is onjuist want in de Polisvoorwaarden van de verzekering die [gedaagde 2] bij DAS heeft gesloten is bepaald dat er geen maximum aan kosten geldt. DAS heeft lange tijd gepersisteerd in dat onjuiste standpunt. Daarnaast heeft DAS ten onrechte kritiek gehad op de door het [eiseres] gekozen route van verlenen van rechtsbijstand aan [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] ter zake hun loonvorderingen op hun voormalige werkgeefster.
Verder hebben verschillende medewerkers van DAS aan dit dossier gewerkt. Dit heeft de communicatie met DAS onnodig gecompliceerd voor het [eiseres] .
Door dit alles heeft het [eiseres] nadere kosten moeten maken om de door haar gedeclareerde werkzaamheden betaald te krijgen. De houding van DAS heeft uiteindelijk geresulteerd in deze, eigenlijk onnodige, procedure. Daarom is een integrale vergoeding van de advocaatkosten van het [eiseres] in deze procedure gerechtvaardigd.
Uit de door het [eiseres] toegepaste voorwaarden volgt dat een verzekerde opdrachtgever in persoon kan worden aangesproken tot betaling van de gemaakte kosten voor de dienstverlening, indien de rechtsbijstandsverzekeraar de declaraties om wat voor reden dan ook niet voldoet. Daarom kunnen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ook worden aangesproken tot betaling van de declaraties na 3 januari 2020.
De onder 2 gevorderde hoofdsom is het bedrag aan onbetaald gebleven declaraties tussen 3 januari 2020 en 2 februari 2021 (een bedrag van € 72.400,34), de daarover verschuldigde rente vanwege te late betaling (€ 173,99), de rente over het openstaande bedrag (€ 1.346,32), de incassokosten (€ 7.399,40) en de rente berekend tot en met 22 april 2021 (€ 185,83), aldus steeds het [eiseres] .
3.3.
DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren ieder een eigen verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit geschil heeft het [eiseres] gesteld dat zij juridische werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] en dat een deel van de daarvoor verstuurde declaraties niet is voldaan.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] op 20 december 2017 met het [eiseres] hebben gesproken over een opdrachtverlening aan het [eiseres] met betrekking tot hun loonvorderingen op hun voormalige werkgeefster. Tijdens dat overleg is ook gesproken over de rechtsbijstandsverzekeringen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . [gedaagde 3] heeft onbetwist betoogd dat tijdens dat overleg duidelijk is geworden dat [gedaagde 2] bij DAS een rechtsbijstandsverzekering heeft, dat [naam zus] bij ARAG een rechtsbijstandsverzekering heeft en dat [gedaagde 3] toen dacht dat hij verzekerd zou zijn op een rechtsbijstandsverzekering van zijn ouders (ook bij ARAG).
4.3.
Vervolgens heeft het [eiseres] in januari en februari 2018 werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van het juridische geschil van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] met hun voormalige werkgeefster. Die werkzaamheden heeft zij op 5 maart 2018 gedeclareerd aan (gezamenlijk) [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] (zie onder 2.4). Die factuur is kennelijk volledig voldaan want is geen onderwerp van discussie in dit geschil. Daaruit volgt dat [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] als gezamenlijke opdrachtgevers van het [eiseres] worden beschouwd voor zover het betreft die eerste werkzaakheden in januari en februari 2018.
4.4.
Het geschil in deze procedure betreft echter de door het [eiseres] gedeclareerde kosten die zij na de factuur van 5 maart 2018 heeft gemaakt ter zake het geschil van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] met hun voormalige werkgeefster.
4.5.
Het [eiseres] heeft na 5 maart 2018 de door haar gemaakte kosten (tot 2 februari 2021) gedeclareerd bij DAS, de rechtsbijstandsverzekeraar van [gedaagde 2] , en bij [naam zus] . Omdat de volgens het [eiseres] onbetaald gebleven werkzaamheden zijn verricht voor drie verschillende personen, staat in dit geschil centraal de vraag of na 5 maart 2018 sprake is van drie opdrachtgevers die voor gezamenlijke rekening het [eiseres] hebben gevraagd om juridische rechtsbijstand, dan wel of sprake is van een vergelijkbare opdracht van drie verschillende opdrachtgevers, maar ieder voor eigen rekening.
4.6.
In ieder geval heeft het [eiseres] op 6 maart 2018 beslist om het dossier te splitsen naar de verzekerde opdrachtgevers. Zij heeft op die datum immers aan hen (en [gedaagde 3] ) bericht dat vanaf dan sprake is van een gesplitst dossier
“vanwege de accuratere verantwoording van de tijdsbesteding.”(zie 2.5). Verder blijkt uit het verslag van 20 april 2021 van haar accountant dat de werkzaamheden voor [gedaagde 2] en [naam zus]
“afzonderlijk worden gedeclareerd en betalingen van de facturen per cliënt worden geregistreerd”(zie 2.19).
4.7.
In deze procedure heeft het [eiseres] vorderingen ingesteld jegens DAS, [gedaagde 2] (bij DAS verzekerd voor rechtsbijstand) en [gedaagde 3] . Daarom zal eerst worden beoordeeld de rechtsverhouding tussen enerzijds het [eiseres] en anderzijds DAS en [gedaagde 2] , en vervolgens die tussen het [eiseres] en [gedaagde 3] .
[gedaagde 2] en haar verzekeraar DAS
4.8.
[gedaagde 2] heeft haar rechtsbijstandsverzekeraar DAS gevraagd om onder haar verzekeringspolis verder te worden bijgestaan door het [eiseres] ter zake haar loonvordering op haar voormalige werkgeefster. DAS heeft op 28 maart 2018 toestemming verleend aan [gedaagde 2] voor de rechtsbijstand door het [eiseres] .
4.9.
DAS heeft namens [gedaagde 2] het [eiseres] bij brief van 28 maart 2018 opdracht gegeven om [gedaagde 2] bij te staan in haar loonvorderingen op haar voormalige werkgeefster. In die brief zijn de Polisvoorwaarden van de verzekering tussen DAS en [gedaagde 2] van toepassing verklaard op de opdracht aan het [eiseres] (zie 2.7).
4.10.
De e-mail van 18 maart 2018 van DAS waarin de opdracht namens [gedaagde 2] wordt gegeven aan het [eiseres] is onjuist geadresseerd zodat die e-mail het [eiseres] niet heeft bereikt. [gedaagde 2] heeft die e-mail/brief vervolgens aan het [eiseres] gestuurd. Bij brief van 18 april 2018 (zie 2.10) heeft het [eiseres] de opdracht van [gedaagde 2] aanvaard.
4.11.
Vastgesteld wordt dan ook dat [gedaagde 2] opdrachtgeefster is van het [eiseres] voor het verlenen van juridische rechtsbijstand bij haar loonvordering op haar voormalige werkgeefster.
4.12.
De verzekeringspolis van [gedaagde 2] kent geen maximum aan de juridische kosten die door DAS worden vergoed voor een juridisch geschil. In beginsel dient DAS daarom als verzekeraar van [gedaagde 2] de door het [eiseres] gemaakte kosten van juridische rechtsbijstand van [gedaagde 2] volledig te vergoeden.
4.13.
DAS heeft in deze procedure aangevoerd dat zij slechts verplicht is de gemaakte kosten ten behoeve van [gedaagde 2] , of voor een evenredig deel van de totale kosten die het [eiseres] heeft moeten maken ter zake de juridische geschillen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] . Zij heeft daartoe gewezen op het bepaalde in artikel 4.3 onder g van haar Polisvoorwaarden (zie onder 2.9). [gedaagde 2] heeft zich daarbij aangesloten.
4.14.
In de e-mail/brief van 18 april 2018 heeft het [eiseres] de opdracht aanvaard en daarop de door haar gebruikte algemene voorwaarden van toepassing verklaard. In deze procedure heeft het [eiseres] gesteld dat daarom de Polisvoorwaarden van DAS geen toepassing hebben op dit geschil.
4.15.
Deze stelling van het [eiseres] wordt niet gevolgd. DAS en het [eiseres] gebruiken beide algemene voorwaarden waarin toepassing van door andere (rechts)personen gebruikte algemene voorwaarden wordt uitgesloten. Vast staat dat DAS bij haar opdrachtverlening (namens [gedaagde 2] ) haar Polisvoorwaarden van toepassing heeft verklaard en dat het [eiseres] in reactie daarop haar eigen algemene voorwaarden van toepassing heeft verklaard. In die reactie is het [eiseres] uitvoerig ingegaan op het voorstel van DAS, als verwoord in die brief van 28 maart 2018, zie onder 2.8, over de in rekening te brengen kostenposten en de hoogte van het uurtarief. Het [eiseres] heeft nadrukkelijk gesteld de opdracht te aanvaarden tegen het door haar gehanteerde uurtarief en in rekening te brengen kostenposten – overeenkomstig de door haar gebruikte algemene voorwaarden. De Polisvoorwaarden van DAS zijn verder niet aan de orde gesteld door het [eiseres] , en zij heeft die ook niet uitdrukkelijk geweigerd. In geval beide partijen een beroep doen op exclusieve algemene voorwaarden dient in beginsel toepassing te worden gegeven van de algemene voorwaarden van de partij die eerst haar voorwaarden van toepassing heeft verklaard, tenzij die uitdrukkelijk zijn geweigerd door de wederpartij (zie ook artikel 6:225 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW)). Daaruit volgt dat in dit geval de eerder bekend gemaakte Polisvoorwaarden van DAS in beginsel van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen enerzijds het [eiseres] en anderzijds [gedaagde 2] en DAS.
4.16.
Verder heeft het [eiseres] niet gesteld dat in haar algemene voorwaarden een regeling is opgenomen voor het geval dat zij rechtsbijstand verleent aan meer belanghebbenden voor een vergelijkbaar juridisch geschil met een zelfde wederpartij (zoals hier de loonvorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] op hun voormalige werkgeefster). Evenmin heeft zij gewezen op een dergelijke bepaling in de door haar gebruikte voorwaarden. Artikel 4.3 onder g van de Polisvoorwaarden van DAS kan in beginsel daarom zonder conflict met de door het [eiseres] gebruikte algemene voorwaarden worden toegepast in dit geschil.
4.17.
De redelijke uitleg van die bepaling is dat DAS een evenredige vergoeding aan [gedaagde 2] , dan wel rechtstreeks aan het [eiseres] , zal betalen voor haar deel in de totale kosten voor alle belanghebbenden ( [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] ) voor de door het [eiseres] verleende rechtsbijstand.
4.18.
Onder evenredigheid dienen de totale kosten in het simpelste geval door drie te worden gedeeld (zoals het [eiseres] met betrekking tot de eerste factuur van 5 maart 2018 heeft voorgesteld). Verder kan in redelijkheid onder evenredigheid ook worden begrepen de hoogte van de individuele loonvorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] en de andere aspecten (bijvoorbeeld de aard en duur van de arbeidsovereenkomst en de feiten betreffende het ontstaan van die individuele loonvordering) van de individuele rechtsverhouding van ieder van hen met hun voormalige werkgeefster.
4.19.
Het [eiseres] geeft zelf kennelijk ook toepassing aan een bepaalde evenredigheid voor de totale kosten bij dienstverlening aan meer personen. In de begeleidende e-mail die het [eiseres] heeft gestuurd aan [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] bij de eerste factuur van 5 maart 2018 voor een totaalbedrag van € 1.995,08 schrift zij immers:
“Een verdeling van de kosten per persoon heb ik nog niet doorgevoerd. Weet niet wat jullie hierover onderling hebben afgesproken. Anders is het bedrag door drieën te delen. D.w.z. € 665,03 per persoon.”(zie 2.4). Daaruit volgt dat het [eiseres] uit zichzelf ook voorstelt om de door haar gemaakte kosten in gelijke mate over de drie cliënten te verdelen. Dit komt overeen met de redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 4.3 onder g van de Polisvoorwaarden van DAS (zie onder 4.17 en de eerste zin van 4.18).
4.20.
Toepassing van het bepaalde in artikel 4.3 onder g van de Polisvoorwaarden van DAS sluit redelijkerwijs ook het meest aan bij de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de opdracht, zoals blijkt uit de gescheiden administratievoering door het [eiseres] (zie ook onder 4.6) en de eerste gezamenlijke factuur die op voorstel van het [eiseres] door drieën kan worden gedeeld (zie ook onder 4.19). Verder is van belang dat sprake is van verschillende verzekeringspolissen (met daarin verschillende maxima aan het verzekerde bedrag aan juridische kosten, zo staat onweersproken vast tussen partijen dat de verzekeringspolis van [naam zus] een kostenmaximum heeft van € 15.000,00) bij verschillende rechtsbijstandsverzekeraars. Vanwege dit verzekeringsrechtelijke aspect bij [gedaagde 2] en [naam zus] ligt het redelijkerwijs voor de hand dat de gemaakte juridische kosten ter zake de opdracht evenredig tussen de verschillende opdrachtgevers dienen te worden verdeeld, zoals is bepaald in artikel 4.3 onder g van de Polisvoorwaarden van DAS.
4.21.
Het bovenstaande houdt in dat DAS als verzekeraar van [gedaagde 2] slechts gehouden is de evenredige kosten voor de werkzaamheden van het [eiseres] ter zake de loonvorderingen van [gedaagde 2] op haar voormalige werkgeefster te voldoen. DAS is dus niet aansprakelijk voor de overige kosten gemaakt voor werkzaamheden die het [eiseres] heeft verricht ter zake de loonvorderingen van [gedaagde 3] en [naam zus] (en andere aan hen gerelateerde juridische kwesties). Dit alles houdt in dat van het [eiseres] als opdrachtnemer redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij slechts de voor opdrachtgeefster [gedaagde 2] gemaakte kosten declareert bij DAS.
4.22.
Het [eiseres] heeft in totaal voor een bedrag van € 191.746,89 bij DAS gedeclareerd voor het dossier op naam van [gedaagde 2] . Verder heeft het [eiseres] geen duidelijkheid verschaft over haar declaraties voor de werkzaamheden die zij heeft verricht voor de verschillende personen die zij heeft bijgestaan in die procedures. Zoals onder de feiten weergegeven (zie 2.23 tot en met 2.23.11) zijn in alle juridische procedures die het [eiseres] ter zake van die opdracht heeft uitgevoerd ook verschillende geweest voor andere personen dan [gedaagde 2] en ook jegens andere wederpartijen dan haar voormalige werkgeefster.
4.23.
Evenmin heeft het [eiseres] gesteld, en dit blijkt ook niet uit het procesdossier, dat sprake is geweest van bijzondere aspecten bij de loonvordering van [gedaagde 2] op haar voormalige werkgeefster (zie ook de tweede zin van 4.18) die noopten dat zij meer, zelfs alle, werkzaamheden ter zake van de opdracht (de juridische rechtsbijstand bij de individuele loonvorderingen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [naam zus] op hun voormalige werkgeefster) heeft moeten verrichten voor de rechtsbijstand van [gedaagde 2] .
4.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat de loonvordering exclusief vakantiegeld van [gedaagde 2] op haar voormalige werkheefster een bedrag van € 14.135,47 bedroeg (zie ook de begroting van die loonvordering door het hof in zijn arrest in kort geding van 23 juli 2020, onder 2.23.7). Verder is onbetwist in deze procedure dat [gedaagde 3] een loonvordering van € 26.017,69 heeft op die voormalige werkgeefster en [naam zus] een loonvordering van € 57.611,02. Inmiddels heeft DAS van de door het [eiseres] gedeclareerde kosten een bedrag van € 119.346,55 voldaan. Het is duidelijk dat dit geen evenredig deel is – of zelfs kan zijn – waarvoor DAS als verzekeraar van [gedaagde 2] kan worden gehouden tot betaling. De stelling van het [eiseres] dat DAS nog meer is verschuldigd (de facturen in de periode tussen 3 januari 2020 en 2 februari 2021 voor een totaalbedrag van € 72.400,34 exclusief btw en andere vermeerderingen) wordt dan ook verworpen.
4.25.
Onder deze omstandigheden kan [gedaagde 2] evenmin gehouden zijn voor die overige door het [eiseres] gedeclareerde kosten die niet voor rekening van DAS kunnen komen. Voor [gedaagde 2] geldt het bovenstaande immers ook. De vorderingen van het [eiseres] op DAS en [gedaagde 2] worden dan ook afgewezen.
Is [gedaagde 3] opdrachtgever?
4.26.
Uit de stellingen van het [eiseres] volgt dat zij [gedaagde 3] ook als opdrachtgever heeft beschouwd. Deze stelling wordt niet gevolgd.
4.27.
In het bericht van 21 maart 2018 blijkt dat [gedaagde 3] niet is verzekerd op de polis van zijn ouders.
4.28.
Vervolgens heeft het [eiseres] aangeboden [gedaagde 3] ook te vertegenwoordigen omdat de voor hem uit te voeren juridische werkzaamheden niet anders waren dan die voor [gedaagde 2] . Dit volgt ook uit de e-mail van 19 april 2018 van het [eiseres] aan onder anderen [gedaagde 3] (zie onder 2.12), waaruit [gedaagde 3] redelijkerwijs heeft mogen afleiden – en dus redelijkerwijs heeft mogen verwachten – dat hem geen kosten in rekening zullen worden gebracht voor de verdere werkzaamheden van het [eiseres] ter zake de loonvorderingen van [gedaagde 2] , [naam zus] en hemzelf op hun voormalige werkgeefster. Verder volgt redelijkerwijs uit die e-mail dat het [eiseres] niet heeft verwacht dat zij aanvullende of extra werkzaamheden ten behoeve van de meeliftende cliënt [gedaagde 3] zou moeten maken (zoals bedoeld in de tweede zin van 4.18). Dat sprake is geweest van dergelijke omstandigheden is ook niet gesteld door het [eiseres] .
4.29.
Bovenstaande komt ook overeen met hoe het [eiseres] in het voorjaar van 2020 haar declaraties heeft verantwoord aan DAS, zoals blijkt uit het bericht van 16 maart 2020 (zie onder 2.13.3). Daarin staat letterlijk dat niets in rekening zal worden gebracht voor de met [gedaagde 2]
“meeliftende”[gedaagde 3] . Uit niets is gebleken dat het [eiseres] tot de dagvaarding declaraties heeft gericht aan [gedaagde 3] of aanspraak heeft gemaakt op betaling van haar dienstverlening voor hem.
4.30.
De tussenconclusie is dat de declaraties waarvan thans betaling wordt gevorderd niet voor rekening van [gedaagde 3] kunnen komen. Hij is immers geen opdrachtgever van het [eiseres] geweest voor de na 5 maart 2018 door haar verleende juridische rechtsbijstand aan [gedaagde 2] , [naam zus] en [gedaagde 3] , doch slechts een met de andere (wel verzekerde) partijen kosteloos meeliftende belanghebbende. De vorderingen op [gedaagde 3] zijn daarom ongegrond en worden dan ook afgewezen.
4.31.
Dat het [eiseres] veelvuldig en regelmatig contact heeft gehad met [gedaagde 3] maakt dit niet anders. Het [eiseres] heeft immers zelf [gedaagde 3] als aanspreekpunt voor de drie belanghebbenden aangewezen. Dit maakt [gedaagde 3] nog niet een opdrachtgever van het [eiseres] , niet voor hemzelf noch voor de anderen.
Slotsom en proceskosten
4.32.
De slotsom is dat de stellingen van het [eiseres] dat DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de niet betaalde declaraties voor de door haar verleende juridische rechtsbijstand dienen te voldoen, niet worden gevolgd. De vorderingen van het [eiseres] worden daarom afgewezen.
4.33.
DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben nog aangevoerd dat het [eiseres] tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit de opdracht omdat onnodige en veel procedures zijn ingesteld door het [eiseres] . [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben daarom de ontbinding van de overeenkomst met [eiseres] – in het geval van [gedaagde 3] voor zover er sprake zou zijn van een overeenkomst tussen hem en het [eiseres] (zie ook onder 2.22) – ingeroepen. Verdere rechtsgevolgen hebben zij (of DAS) in deze procedure echter niet verbonden aan dit verweer, zodat de stellingen over een mogelijke tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen zijdens het [eiseres] in deze procedure verder geen behandeling behoeft.
4.34.
Het [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.34.1.
Bij de begroting van de proceskosten wordt uitgegaan van de hoogte van de vorderingen van het [eiseres] . Voor de begroting van het salaris advocaat wordt uitgegaan van drie punten (conclusie van antwoord, mondelinge behandeling en conclusie van dupliek) voor het tarief IV voor vorderingen tot € 98.000,00, of wel € 1.114,00 per punt.
4.34.2.
De kosten aan de zijde van DAS worden begroot op:
- griffierecht
2.076,00
- salaris advocaat
3.342,00
Totaal
5.418,00
4.34.3.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
952,00
- salaris advocaat
3.342,00
Totaal
4.294,00
4.34.4.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] worden begroot op:
- griffierecht
952,00
- salaris advocaat
3.342,00
Totaal
4.294,00
De door [gedaagde 3] gevraagde vermeerdering met wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen met toepassing van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
4.34.5.
Het [eiseres] heeft nog betoogd dat het onredelijk is dat zij voor ieder van de verweerders apart in de kosten zou worden veroordeeld. Dit betoog kan niet leiden tot een andere kostenveroordeling. Het is de keuze van het [eiseres] geweest om DAS, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te dagvaarden. Dat zij als verweerders vervolgens ieder een eigen verweer hebben gevoerd tegen de vorderingen van het [eiseres] , is hun goed recht. Dat het gevolg daarvan is dat ieder van de verweerders eigen kosten heeft moeten maken is niet onredelijk. De daarvoor door ieder van de verweerder gemaakte kosten als bedoeld in artikel 237 Rv komen dan ook voor vergoeding door het [eiseres] in aanmerking.
4.34.6.
Anders dan het [eiseres] heeft betoogd volgt uit het arrest ECLI:NL:HR:2010:BL1116 juist wel dat de na dit vonnis te ontstane kosten kunnen worden toegewezen indien deze kunnen worden begroot. Omdat de toe te wijzen nakosten in het algemeen aan de hand van een liquidatietarief kunnen worden begroot worden deze ook toegewezen voor iedere in het gelijk gestelde verweerder.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt het [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van DAS tot op heden begroot op € 5.418,00,
5.3.
veroordeelt het [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van DAS ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
veroordeelt het [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 4.294,00,
5.5.
veroordeelt het [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 2] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
veroordeelt het [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 4.294,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na aanschrijving van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.7.
veroordeelt het [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 3] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
5.8.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2 tot en met 5.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.