ECLI:NL:RBAMS:2022:4906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/712718 / HA ZA 22-63
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over schade aan dak door constructiefout en sneeuwstorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen CEG Beheer B.V. en verschillende verzekeraars, waaronder Nationale Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V., Allianz Nederland Benelux N.V., AXA Belgium N.V. en ASR Schadeverzekering N.V. CEG vorderde schadevergoeding voor de schade aan het dak van een complex, dat tijdens een sneeuwstorm op 8 en 9 februari 2021 was ontstaan. CEG stelde dat de schade het gevolg was van de sneeuwstorm en dat de verzekeraars niet konden terugvallen op een uitsluitingsgrond in de polis die betrekking had op constructiefouten. De verzekeraars voerden aan dat de schade was ontstaan door een constructiefout in de dakconstructie, waardoor zij zich konden beroepen op de uitsluitingsgrond in de polisvoorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de schade inderdaad was ontstaan door een constructiefout en dat de verzekeraars zich terecht op de uitsluitingsgrond konden beroepen. CEG's vordering werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/712718 / HA ZA 22-63
Vonnis van 17 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CEG BEHEER B.V.,
gevestigd te Veghel,
eiseres,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ. N.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel,
3. de naamloze vennootschap
AXA BELGIUM N.V.,
gevestigd te Brussel,
4. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna CEG, NN, Allianz, AXA, ASR en gedaagden gezamenlijk NN c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 januari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 juni 2022, met daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aan de [adres] liggen verschillende aaneengesloten gebouwen die als vriescellen zijn opgebouwd (hierna: het complex). De vriescellen zijn opgebouwd uit een dragende staalconstructie waaraan isolerende platen zijn bevestigd.
2.2.
Het eerste gedeelte van het complex is in 1995 gebouwd en in gebruik genomen. In 2017 of 2018 is het gebouw uitgebreid met hoogbouw. CEG heeft het complex op 19 juli 2019 gekocht van Coldservice Real Estate B.V. en verhuurd aan een derde.
2.3.
In de nacht van 8 op 9 februari 2021 is ten tijde van een sneeuwstorm de dakconstructie van een deel van het complex beschadigd.
2.4.
Ten tijde van de sneeuwstorm was het complex door CEG verzekerd bij NN c.s. onder polisnummer [polisnr.] . Op de polis zijn de verzekeringsvoorwaarden NBUG 2006 van toepassing. Daarin is ten aanzien van de dekking – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
‘2.1 DEKKING
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan. (…)
2.2.
GEVAREN/GEBEURTENISSEN(…)2.2.8 WATER, STOOM, NEERSLAG, BLUSMIDDEL
2.2.8.1 (…)
2.2.8.3 Hagel of sneeuw, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken.
(…)
2.2.8.5 Schade door vochtdoorlating van muren, constructiefouten of slecht onderhoud van het gebouw is uitgesloten.’
2.5.
CEG heeft Dak & Gevel Ingenieurs B.V. (hierna: DGI) onderzoek laten doen naar de oorzaak van het bezwijken van het dak van het complex. In haar rapport van 31 maart 2021 heeft zij de volgende samenvatting van haar onderzoeksresultaten gegeven.
2.3.1 Constructieve controle dak situatie 1995
Het onderzochte dakvlak 1 voldoet in de situatie 1 (bouwsituatie 1995) aan de constructieve eisen met betrekking tot het normatief belastingsgeval sneeuw (NEN 6702/NENEN 1991-1-3).
De constructie voldoet aan de norm eisen voor het belastingsgeval sneeuw (uniforme sneeuwbelasting 84 [kg/m2]). De constructie is in staat om de normatieve sneeuwbelasting te weerstaan. De opgetreden gelijkmatige sneeuwbelasting (opgave KNMI) van 38 [kg/m2] is ruimschoots lager dan de normatief in rekening te brengen uniforme sneeuwbelasting van 84 [kg/m2].
2.3.2
Constructieve controle dak situatie 2021
Bij de toetsing aan de van toepassing zijnde normeringen in geval van een hoogbouw (hoogbouw 2017), welke is aangebouwd tegen de nu bestaande lagere bouw, voldoet het dak niet aan de (NEN 6702/NEN-EN 1991-1-3).
De hoogbouw bepaalt dat er aanvullend rekening gehouden moet worden met sneeuwophoping door wind. De draagconstructie is hier niet op berekend. Door sneeuwophoping kan een variërende sneeuwbelasting van 84-- 420 [kg/m2] ontstaan, waarop de constructie berekend moet zijn.
De door de sneeuwstorm opgebouwde sneeuwbelasting heeft de dakconstructie doen bezwijken. Constructief bezwijken (zo blijkt uit de berekeningen) start bij een waarde van de sneeuwbelasting gelijk aan 188 [kg/m2].
Deze waarde is in de praktijk ten gevolge van de aanwezige sneeuwophoping overschreden.”
2.6.
NN c.s. heeft ingenieursbureau ABT en Adviesbureau ir. J.G. Hageman B.V. (hierna: Hageman) onderzoek laten doen naar de technische oorzaak van het bezwijken van het dak van het complex. Hageman heeft in haar rapport van 3 juni 2021geconcludeerd dat de dakconstructie van het complex vanaf de bouw niet voldoet aan de publiekrechtelijke eisen. Hagemans heeft eveneens geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat de dakconstructie het op 9 februari 2021 zou hebben begeven als deze wel zou voldoen aan de geldende normen.
2.7.
ABT heeft in haar rapport van 7 juni 2021 eveneens geconcludeerd dat de schade aan het complex is ontstaan door een constructiefout bij het oorspronkelijke complex. Volgens ATB zijn de boutverbindingen van de dakconstructie in de ontwerpfase en bij de latere uitbreidingen onvoldoende sterk gebleken om de minimale wettelijk vereiste belastingen te dragen.
2.8.
CEG heeft bij NN c.s. aanspraak gemaakt op vergoeding van de opstalschade. NN c.s. heeft de dekking afgewezen en een beroep gedaan op artikel 2.2.8.5 van de NBUG 2006.

3.Het geschil

3.1.
CEG vordert – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat NN c.s. ieder voor zich gehouden zijn CEG hun aandeel in de door experts vast te stellen schade onder aftrek van het pro rata gedeelte van het eigen risico te vergoeden en dat hen geen beroep toekomt op de in artikel 2.2.8.5 NBUG opgenomen uitsluiting van dekking voor schade door een constructiefout, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
CEG legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Nu zich een gedekt evenement heeft voorgedaan, te weten schade als gevolg van sneeuw, heeft CEG recht op uitkering onder de verzekering, behoudens een geslaagd beroep van NN c.s. op een uitsluitingsgrond. Ter zake het bestaan van een uitsluitingsgrond berust de stelplicht en bewijslast bij verzekeraars. Primair heeft CEG zich op het standpunt gesteld dat van een constructiefout in de zin van artikel 2.2.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden geen sprake is.
Als wel sprake is van een constructiefout, dan kan NN c.s. geen beroep doen op artikel 2.2.8.5. van de verzekeringsvoorwaarden, omdat de (mogelijke) constructiefout buiten de invloedsfeer van CEG ligt. CEG heeft het complex in 2019 gekocht en daarbij was de (mogelijke) constructiefout aan het complex al aanwezig. Subsidiair heeft CEG zich op het standpunt gesteld dat sprake is van samenwerkende oorzaken en dat NN c.s. tenminste de helft van de schade moet vergoeden.
3.3.
NN c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van CEG in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
In de procedure staat de vraag centraal of NN c.s. terecht heeft geweigerd over te gaan tot uitkering onder de verzekering nadat het dak van het complex tijdens een sneeuwstorm in de nacht van 8 op 9 februari 2021 is beschadigd. In dat kader is tussen partijen in geschil of de beschadiging aan het dak is ontstaan door een constructiefout en, zo ja, of NN c.s. zich op de uitsluitingsgrond kan beroepen als bedoeld in artikel 2.8.8.5 van de verzekeringsvoorwaarden.
Polisvoorwaarden
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het beroep van NN c.s. op de uitsluiting in artikel 2.8.8.5. van de polisvoorwaarden slaagt, speelt de uitleg van deze polisvoorwaarden een rol. Hierbij is van belang de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan voornoemde bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf). Wanneer het, zoals in dit geval, gaat om een beurspolis waarbij door partijen niet over de polisvoorwaarden pleegt te worden onderhandeld, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, (Chubb/Dagenstaed)).
4.3.
De rechtbank volgt NN c.s. in de uitleg die zij aan artikel 2.8.8.5. van de polisvoorwaarden geeft. Daartoe wordt als volgt overwogen. Uit de tekst van de polisvoorwaarden volgt dat schade als gevolg van hagel en sneeuw, mits niet binnengekomen door openstaande ramen, deuren of luiken is gedekt, tenzij sprake is van vochtdoorlating van muren, constructiefouten of slecht onderhoud van het gebouw. Daarbij is van belang dat uit de nummering zoals gehanteerd in de polisvoorwaarden volgt dat artikel 2.2.8.5 betrekking heeft op de artikelen 2.2.8.1 tot en met 2.2.8.4. De onderwerpen ‘luchtdruk’ en ‘diefstal’, die respectievelijk voor en na ‘water, stoom, neerslag, blusmiddel’ aan de orde komen, zijn achtereenvolgens genummerd met 2.2.7 en 2.2.9. Daarnaast volgt uit de opmaak, te weten horizontale blauwe lijnen, eveneens dat artikel 2.2.8.5. betrekking heeft op de artikelen 2.2.8.1. tot en met 2.2.8.4. Anders dan CEG betoogt kunnen de artikelen 2.2.8. en 2.2.8.5. dus niet los van elkaar gelezen worden en komt aan artikel 2.2.8.5. geen zelfstandige betekenis toe. De enkele omstandigheden dat het woord sneeuw niet is opgenomen in artikel 2.2.8.5. en dat artikel 2.2.8.3. niet verwijst naar 2.2.8.5. en vice versa, is daartoe – mede gelet op de voornoemde omstandigheden – onvoldoende.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat als het complex een constructiefout bevat, de schade in de nacht van 8 op 9 februari 2021 niet gedekt is onder de polis.
Oorzaak beschadiging dak
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag waardoor het dak van het complex in de nacht van 8 op 9 februari 2021 is beschadigd. Volgens CEG is dit een gevolg van de sneeuwstorm van die nacht, volgens NN c.s. is de oorzaak van de schade een constructiefout in het dak van het complex. CEG heeft DGI onderzoek laten doen naar de oorzaak van het bezwijken van het dak van het complex, NN c.s. heeft dit onderzoek laten verrichten door ATB en Hageman. Volgens ATB en Hageman voldeed de constructie van het complex al vanaf het moment van de bouw aan niet aan de publiekrechtelijke normen. Volgens DGI was dit aanvankelijk wel het geval, maar ontstond door de later toevoegde hoogbouw – in 2017 of 2018 – naast de betrokken hal een andere situatie, waarin het risico ontstond van sneeuwophoping door wind. Vast staat dat dergelijke sneeuwophoping zich hier heeft voorgedaan en dat de constructie onder invloed van overbelasting is bezweken.
4.6.
Als de constructie van aanvang af al niet voldeed is zonder meer sprake van een constructiefout. Als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de constructie aanvankelijk wel voldeed maar later niet meer, is de vraag of het feit dat de constructie van het complex niet meer voldeed doordat daarnaast hoogbouw werd geplaatst als een constructiefout kan worden gezien.
4.7.
Het antwoord op die vraag is bevestigend, omdat bij de bouw van een nieuw gebouw de invloed daarvan op naastgelegen bestaande gebouwen behoort te worden onderzocht en die bestaande gebouwen zo nodig aan de daarnaast te bouwen nieuwbouw dienen te worden aangepast. Indien dit achterwegen wordt gelaten en de constructie van een bestaand gebouw niet langer voldoet onder invloed van de daarnaast te realiseren nieuwbouw, is dat een constructiefout in de nieuwbouw, bestaande in het niet daaraan aanpassen van de bestaande gebouwen.
4.8.
Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat er sprake is geweest van een constructiefout, hetzij omdat deze van aanvang af al aanwezig was (zoals de deskundigen ATB en Hageman stellen), hetzij doordat door de gerealiseerde hoogbouw een sneeuwophoping kon plaatsvinden op de bestaande laagbouw die tot overbelasting van de constructie heeft geleid (zoals gesteld wordt door de deskundige DGI), immers de constructiefout is in dat geval dat de bestaande constructie niet is aangepast zodat deze bestand zou zijn tegen een sneeuwophoping die ten gevolge van de nieuwbouw kon ontstaan.
Uitsluitingsgrond constructiefouten
4.9.
Nu vaststaat dat de schade aan het dak is ontstaan door een constructiefout, resteert de vraag of NN c.s. succesvol een beroep kan doen op de uitsluitingsgrond zoals genoemd in artikel 2.8.8.5 uit de verzekeringsvoorwaarden. Volgens CEG is dit niet het geval, omdat volgens haar uit de uitleg van de NBUG 2006 in het licht van de VMZB 2021 moet worden geconcludeerd dat het enkel gaat om constructiefouten die in invloedssfeer van CEG bevinden. Daarvan is geen sprake, aldus CEG.
4.10.
De door CEG bepleite uitleg van de verzekeringsvoorwaarden in licht van de VMZB 2021 verandert niets aan het hiervoor overwogene. In de eerste plaats kan niet zonder meer worden gezegd dat de uitleg die in VMZB 2021 wordt gegeven (alleen) een verduidelijking is van de uitleg die als op grond van NBUG 2006 juist was.
In de tweede plaats is, ook als de norm van VMBZ 2021 wordt gehanteerd, de uitleg die CEG geeft van
“constructiefouten die zich binnen de invloedssfeer van verzekerde bevonden”niet juist. CEG betoogt dat nu de constructiefout is gemaakt voordat zij het gebouw heeft verworven, de constructiefout buiten haar invloedsfeer ligt. Daarin kan CEG niet worden gevolgd. CEG heeft een gebouw met een constructiefout verworven, zodat die constructiefout vanaf dat moment binnen haar invloedssfeer is gekomen. Daarbij is niet van belang dat die fout al gemaakt is ten tijde van het ontwerp of de bouw, nu die fout daarna steeds aanwezig is gebleven.
4.11.
Evenmin is van belang dat CEG met deze constructiefout niet bekend was of redelijkerwijs daarmee niet bekend kon zijn. Dat is immers bij constructiefouten vaak het geval. Het staat de verzekeraar vrij een dekking te bieden die bepaalde schadeoorzaken uitsluit. Het gevolg van een uitsluiting van het risico van constructiefouten is dat als een constructiefout zich openbaart, ook al kon de verzekerde niet weten dat er een constructiefout was, de schadelijke gevolgen daarvan niet zijn gedekt.
Samenwerkende oorzaken
4.12.
Tot slot heeft CEG gesteld dat de schade niet enkel is ontstaan als gevolg van de constructiefout, maar als gevolg van twee samenwerkende oorzaken. Volgens CEG hebben de constructiefout en de sneeuw niet ieder voor zich, maar slechts in combinatie, als twee samenwerkende oorzaken, tot de schade aan het dak geleid. Nu er geen reden is om de ene oorzaak zwaarder of lichter te rekenen dan de andere, moet NN c.s. tenminste de helft van de schade aan het dak vergoeden, aldus CEG. CEG heeft daarbij verwezen naar aan arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:538).
Volgens NN c.s. is geen sprake van samenwerkende oorzaken.
4.13.
De door CEG en NN c.s. ingeschakelde deskundigen zijn het erover eens dat de sneeuwval in de nacht van 8 op 9 februari 2021 zonder een constructiefout er niet toe zou hebben geleid dat het dak van het complex zou zijn ingestort. Verder heeft volgens CEG de constructiefout jarenlang niet tot schade aan het complex geleid. Dit is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van samenwerkende oorzaken en dat NN c.s. tenminste de helft van de schade moet vergoeden. Daartoe is redengevend dat – zoals reeds eerder geoordeeld – schade door sneeuwval als gevolg van een constructiefout uitdrukkelijk is uitgesloten. CEG heeft zich dus ook niet kunnen verzekeren tegen schade aan het complex als gevolg van de constructiefout. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021 is er dan ook geen sprake van schade als gevolg van twee oorzaken waartegen CEG zich had kunnen verzekeren. Het voorgaande kan er dan ook niet toe leiden dat NN c.s. (een deel van) de schade moet vergoeden.
Conclusie
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van CEG zal worden afgewezen, omdat NN c.s. succesvol een beroep kan doen op de uitsluitingsgrond zoals genoemd in artikel 2.2.5.8. van de polisvoorwaarden.
4.15.
CEG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NN c.s. worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00 (2 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 1.802,00
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeel CEG in de proceskosten, aan de zijde van NN c.s. tot op heden begroot op € 1.802;
5.3.
veroordeelt CEG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat NN c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: