Op 29 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, woonachtig in Marokko, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had een beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin zijn aanvraag voor een vrijwillige verzekering onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Nabestaandenwet (ANW) was geweigerd. De weigering was gebaseerd op het feit dat de aanvraag te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 21 september 2020 Nederland had verlaten, waardoor zijn verplichte verzekering was geëindigd. Hij had tot 22 september 2021 de tijd om een aanvraag in te dienen, maar deed dit pas op 20 december 2021. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag te laat was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die deze vertraging konden rechtvaardigen.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de vertraging van post door de coronapandemie en de gesloten grenzen, verworpen. De rechtbank stelde vast dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om zich goed te informeren over de gevolgen van zijn vertrek uit Nederland. Bovendien had hij voldoende mogelijkheden om een digitale aanvraag in te dienen, zelfs vanuit Marokko. De rechtbank concludeerde dat de Sociale Verzekeringsbank terecht had geweigerd de aanvraag in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter T.L. Fernig – Rocour, in aanwezigheid van griffier I.G.A. Karregat.