ECLI:NL:RBAMS:2022:5195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
13/139123-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten onder de Opiumwet en Wegenverkeerswet

Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Passau in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 juni 2022 en betreft strafbare feiten die naar Duits recht zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1997, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland ingeschreven.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn onder andere opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de feiten van geringe aard zijn en de opgeëiste persoon eerder is verhoord door de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afweging om een EAB uit te vaardigen aan de uitvaardigende autoriteit is en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de overlevering onevenredig maken. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/139123-22
RK nummer: 22/2978
Datum uitspraak: 1 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 april 2022 door het
Amtsgericht Passau(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. van Oort, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 25 november 2021 van het Amtsgericht Passau, dossiernummer: 11 Ls 14 Js 16718/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie in Passau heeft per brief op 25 juli 2022 de volgende garantie gegeven:
“De uitvaardigende rechterlijke autoriteit garandeert, overeenkomstig artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit van de Raad van de EU betreffende het Europees Arrestatiebevel en de
procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JIS) en met het verzoek van de Nederlandse rechterlijke autoriteiten, dat [opgeëiste persoon] , geboren op [adres] , naar
Nederland zal worden teruggezonden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een maatregel van bescherming bestaande in beperking van de persoonlijke vrijheid,
Indien hem een dergelijke straf of maatregel van bescherming is opgelegd en hij te kennen geeft, daarin geïnteresseerd te zijn. De uitvaardigende rechterlijke autoriteit garandeert voorts, dat de overgeleverde persoon in de loop van de procedure officieel in kennis zal worden gesteld van zijn recht, om de opgelegde straf of de beperking van zijn persoonlijke vrijheid in Nederland te ondergaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel moet worden geweigerd. Zij voert daartoe aan dat het gaat om feiten die deels in Nederland hebben plaatsgevonden, van geringe aard en ernst zijn en de opgeëiste persoon deze feiten heeft bekend. De zaak zou dus ook in Nederland kunnen worden afgedaan.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland in beslag genomen;
  • de aanhouding van de opgeëiste persoon en acties zijn verricht door de Duitse autoriteiten; en
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de strafvervolging over te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Evenredigheid

Standpunt van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat om die reden de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is voor de feiten zoals genoemd in het EAB eerder aangehouden en verhoord door de Duitse politie en heeft ook een dag in voorlopige hechtenis gezeten, waarna hij is heengezonden. Vervolgens moest hij echter wel nog drie dagen in Duitsland beschikbaar blijven voor de Duitse autoriteiten in verband met mogelijk nader onderzoek. Van deze mogelijkheid is door de Duitse autoriteiten echter geen gebruik meer gemaakt. Het gaat om geringe feiten en de opgeëiste persoon heeft de strafbare feiten tijdens zijn verhoor in Duitsland bekend. Gelet op het voorgaande – in onderling samenhang bezien – is het uitvaardigen van het EAB onevenredig.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De afweging om een EAB uit te vaardigen is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Er dient van uit te worden gegaan dat een EAB slechts wordt uitgevaardigd, wanneer daar naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit gronden voor bestaan. Nu Duitsland dit EAB heeft uitgevaardigd, is dit kennelijk het geval geweest.
Oordeel van de rechtbank
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan om die reden slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Zulke uitzonderlijke omstandigheden doen zich in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet voor. In deze zaak heeft een Duitse rechter de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Dat er mogelijk eerder onderzoekshandelingen zijn verricht in Duitsland, de aard en ernst van de feiten naar het oordeel van de raadsvrouw gering zijn en de opgeëiste persoon de feiten heeft bekend, maken niet dat het uitvaardigen van een EAB daarmee onevenredig zou zijn.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 8, 9, 176 Wegenverkeerswet 1994; 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Passau(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.