In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 667.000. Eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde op € 500.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 juli 2022, waar de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. P.E.H.A. Ingenhou en eiser door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn ingediend, als voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser beoordeeld. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met de aanwezigheid van schimmel en de gedateerde staat van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de kwaliteit van de woning.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 667.000 in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.