ECLI:NL:RBAMS:2022:5362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
13/143099-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel wegens niet betalen van kinderalimentatie

Op 6 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) wegens het niet betalen van kinderalimentatie. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 10 juni 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de zaak behandeld op een openbare zitting op 23 augustus 2022. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie, naar Nederlands recht niet strafbaar is. Desondanks heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het feit enkel aanknopingspunten heeft met de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat een voorwaarde is voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden afgewezen, omdat er geen bewijs was overgelegd dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voldeed.

De rechtbank heeft ambtshalve opgemerkt dat er in Polen structurele gebreken in de rechtsorde bestaan, maar dat er geen bewijs was dat deze gebreken een concrete invloed zouden hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft zij deze toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.J.G. van der Want.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/143099-22
RK nummer: 22/3071
Datum uitspraak: 6 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2021 door
the District Court in Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
wonende op het adres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Zielona Góra of 23 January 2019, case file VII Kz 670/18, on the application of provisional custody for the term of 14 days from the date of his detention in the territory of Poland.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon de verschuldigde alimentatie (het feit zoals omschreven in het EAB) recent heeft betaald en overlevering in dat geval niet meer noodzakelijk is. Bovendien zou, in verband hiermee, binnenkort ook een afspraak tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier in Polen op stapel staan. De raadsman verzoekt om aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek, om nadere bewijsstukken over kunnen te leggen waaruit volgt dat de verschuldigde alimentatie daadwerkelijk is betaald.
De officier van justitie heeft zich tegen inwilliging van het aanhoudingsverzoek verzet. Dat inmiddels door de opgeëiste persoon de verschuldigde alimentatie is betaald, betekent niet dat de zaak in Polen is afgedaan. Het overleveringsverzoek zoals dat er nu ligt, blijft dan ook van kracht.
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB niet heeft ingetrokken nadat de opgeëiste persoon de verschuldigde alimentatie zou hebben betaald. Ook uit de informatie die de raadsman op zitting heeft aangedragen, blijkt niet dat de Poolse justitiële autoriteiten de overlevering van de opgeëiste persoon niet meer wensen. Het verweer van de raadsman biedt dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden en daarover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank is van oordeel dat op het voorliggende EAB dient te worden beslist.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat het feit zoals omschreven in het EAB (‘het niet betalen van kinderalimentatie’) naar Nederlands recht niet strafbaar is. Uit het EAB blijkt immers niet dat door het niet betalen van kinderalimentatie het kind in een hulpeloze toestand is terechtgekomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [1]
De rechtbank zal echter geen gebruik maken van haar bevoegdheid om op grond van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid de overlevering te weigeren omdat het feit zelf alleen aanknopingspunten heeft met de Poolse rechtsorde aangezien het feit is begaan in Polen, door een Poolse onderdaan en jegens een kind met de Poolse nationaliteit.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6, eerste en derde lid, OLW worden geweigerd voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit onvoldoende is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:
1. de opgeëiste persoon toont aan dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en;
3. de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
In het kader van de eerste voorwaarde gaat het voor EU-burgers materieel om de vereisten voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon kan gelijkgesteld worden met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, OLW. Hij verblijft sinds 2016 in Nederland en betaalt sindsdien ook belasting. De stukken op basis waarvan de raadsman het gelijkstellingsverweer kan onderbouwen heeft hij echter niet weten te bemachtigen. Dit komt omdat er voorafgaand aan de zitting sprake was van een taalbarrière tussen hem en de opgeëiste persoon. De raadsman heeft - nu de opgeëiste persoon op de dag van de zitting met behulp van een vertalende vriend aan zijn raadsman heeft laten weten wel over dergelijke stukken te beschikken - verzocht de behandeling van de zaak aan te houden zodat die stukken alsnog kunnen worden ingediend bij de rechtbank..
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. Op dit moment heeft de opgeëiste persoon niet aangetoond, en ook niet een begin daarvan aannemelijk gemaakt, dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat een beroep op gelijkstelling gebonden is aan bepaalde vereisten, waaronder het tijdig aanleveren van stukken. De opgeëiste persoon heeft ter zitting niets overgelegd waarmee kan worden aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden, wijst de rechtbank dan ook af.
Ten overvloede geldt in deze zaak ook het volgende. De opgeëiste persoon kan voor het in het EAB omschreven feit in Nederland niet worden vervolgd. Het niet betalen van kinderalimentatie is naar Nederlands recht immers niet strafbaar. Hieruit volgt dat ook niet aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander kan worden voldaan.
Het beroep op gelijkstelling met een Nederlander slaagt niet.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

Ambtshalve merkt de rechtbank op dat zij eerder heeft vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zielona Góra(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (