ECLI:NL:RBAMS:2022:5388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13-287009-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in parkeergarage Amsterdam

Op 7 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident in een parkeergarage aan de Amstelvlietstraat in Amsterdam op 17 oktober 2021. Tijdens dit incident heeft de verdachte, NN2, een vuurwapen getrokken en geschoten in de richting van een groep mannen, waarbij een kogel een voorbijrijdende auto raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het doden van de mannen in de deuropening van de parkeergarage en (voorwaardelijk) opzet had op het doden van voorbijgangers op straat. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen deels toe, waarbij de materiële en immateriële schadevergoeding werd vastgesteld. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte een ernstig misdrijf was, vooral gezien de drukte op het moment van het schietincident. De rechtbank vond de strafeis van de officier van justitie passend, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-287009-21 (Promis)
Datum uitspraak: 7 september 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D. Nieuwenhuis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – na wijziging van de tenlastelegging– ervan beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1: (het medeplegen van) poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] en onbekend gebleven mannen op 17 oktober 2021 in Amsterdam;
Feit 2: (het medeplegen van) bedreiging van onbekend gebleven personen op
17 oktober 2021 in Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging doodslag ten aanzien van de onbekend gebleven mannen en de personen in de auto kan worden bewezen. Verdachte is op de camerabeelden door drie verbalisanten herkend als de schutter. Daarnaast kan verdachte met dit incident in verband worden gebracht omdat hij op 17 oktober 2021 eerder op de dag werd gezien in de buurt van de plek van het schietincident. De auto waarin verdachte gezien werd, staat bovendien op naam van een vriendin van verdachte.
De officier van justitie vindt dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de poging doodslag van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). Door te schieten op een openbare en drukke plek in het centrum van Amsterdam, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de inzittenden van de auto aanvaard. Er is geen sprake van vol opzet nu niet kan worden bewezen dat verdachte de personen in de auto wilde raken.
Ten aanzien van de poging tot doodslag op de onbekend gebleven mannen in de deuropening van de garage, acht de officier van justitie vol opzet van verdachte aanwezig. Verdachte heeft in de richting van de mannen geschoten toen zij weg wilden lopen.
Ook de bedreiging, zoals ten laste gelegd onder feit 2, kan volgens de officier van justitie worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Primair verzoekt de raadsman om vrijspraak omdat niet kan worden bewezen dat verdachte NN2 is. De herkenningen van de verbalisanten voldoen niet aan de eisen die de jurisprudentie daaraan stelt. De camerabeelden zijn onvoldoende scherp en de verbalisanten die verdachte hebben herkend, hebben hem nooit in levenden lijve ontmoet. Bovendien heeft het gelaatsvergelijkend onderzoek door middel van CATCH niet geleid tot een herkenning van verdachte en dat doet afbreuk aan de herkenningen door de verbalisanten.
Subsidiair verzoekt de raadsman om vrijspraak omdat niet vastgesteld kan worden dat NN2 geschoten heeft. Er is geen mondingsvuur of rook te zien op de camerabeelden. Mocht daar wel van worden uitgegaan dan kan het nog steeds zo zijn dat de kogel die in de auto van aangevers terecht is gekomen door iemand anders is afgevuurd, nu niet is vastgesteld dat de kogel en de huls uit hetzelfde wapen afkomstig waren.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman om vrijspraak vanwege het ontbreken van opzet op de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen. Voor zover er een schot zou zijn gelost, is er van de onbekend gebleven personen niemand geraakt. Als contra-indicatie voor het aannemen van opzet geldt dat NN2 met het wapen op de grond of de benen van de mannen heeft gericht. Er is evenmin een aanwijzing dat NN2 opzet had op de dood van de inzittenden van de auto. De manier waarop de kogel in de auto terecht is gekomen is het gevolg van een keten van gebeurtenissen waarvan het resultaat zo onvoorzienbaar is dat niet gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans dat een van de inzittenden van de auto dodelijk getroffen zou worden. Nadat de kogel door de linker achterruit is gegaan, had deze bovendien niet meer genoeg snelheid om schade te veroorzaken aan de deurstijl of de bagageafdekhoes laat staan zwaar lichamelijk letsel of de dood van (een van de) inzittenden. Er kan tot slot niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat er iemand geraakt zou worden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 17 oktober 2021, iets voor 1.30 uur, bevindt zich een groep mannen in en rond een parkeergarage aan de Amstelvlietstraat in Amsterdam. De mannen lopen in en uit, er wordt getelefoneerd, en er wordt getrokken aan een gele tas. Op de camerabeelden van deze parkeergarage is te zien dat er rond 19:26:55 uur een schermutseling ontstaat tussen NN4 en NN6 waarna NN2 een vuurwapen uit zijn broeksband haalt. Hij richt zijn vuurwapen in de richting van NN1, NN6 en NN3. Uiteindelijk richt hij rond 19:26:58 uur zijn wapen naar de uitgang van de garage, waar op dat moment NN6 de parkeergarage lijkt te willen verlaten. Op datzelfde moment is op de camerabeelden buiten de garage een rookwolkje op de stoep te zien. Op de camerabeelden is te zien dat in de garage iets kleins door de lucht lijkt te vliegen en valt en rolt. Vervolgens verschijnt een vlek op de helling in de garage. Op die plek op de helling is later door de politie een huls aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat dit het moment is geweest waarop er is geschoten. De kogel ketst af op de stoeptegel buiten, op de plek van het rookwolkje en begeeft zich vervolgens weer schuin omhoog in de richting van de auto van [slachtoffer 1] . Via de deurstijl en de linker achterruit van die auto scheert de kogel vanaf een positie ongeveer ter hoogte van het hoofd van de bestuurder schuin naar achteren door de auto langs het tweejarige zoontje op de achterbank. Op de rolhoes in de auto is een fragment van de kogel aangetroffen.
3.3.2.
Kan verdachte worden herkend als NN2?
Voor een betrouwbare herkenning moet in de eerste plaats worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard van, frequentie van en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht.
Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Naar aanleiding van het incident op 17 oktober 2021 zijn stills van de camerabeelden door middel van een spoed-aandachtsvestiging verspreid onder politieagenten. Verbalisanten
[naam verbalisant] , [naam verbalisant] en een verbalisant met de codenaam T-110 herkennen NN2 als verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stills en de camerabeelden, die de rechtbank tijdens de zitting heeft bekeken, van voldoende kwaliteit om daar een herkenning op te kunnen baseren. Het gaat om duidelijke en heldere beelden, waarop de persoon volledig in beeld is en in verschillende houdingen te zien is. Ook het gezicht is duidelijk zichtbaar.
[naam verbalisant] herkent verdachte omdat hij hem kent uit een eerder onderzoek naar een schietpartij, waarbij deze verbalisant betrokken was bij het onderzoek naar verdachte. Daardoor is hij bekend met het uiterlijk van verdachte.
Verbalisant [naam verbalisant] heeft (de afbeelding van) verdachte veelvuldig in briefings en andere informatiebulletins gezien. Daarnaast heeft [naam verbalisant] een onderzoek gedaan naar de ex-partner van verdachte, waardoor hij een holistische herinnering aan het gezicht van verdachte heeft.
Verbalisant T-110 kent verdachte eveneens uit een eerder onderzoek. Tijdens dit onderzoek heeft T-110 vele camera- en observatiebeelden bekeken waarop verdachte voorkwam. De verbalisant heeft ook de bewegende beelden bekeken en herkent verdachte hierop.
De herkenningen zijn vervat in drie afzonderlijke processen-verbaal, telkens afzonderlijk op ambtsbelofte hebben opgemaakt, zodat sprake is van drie afzonderlijke herkenningen. Hoewel de verbalisanten de verdachte nooit in levenden lijve hebben ontmoet, baseren zij de herkenning op foto’s die zij in het kader van eerdere langdurige onderzoeken veelvuldig hebben gezien. De aspecten waaraan de verbalisanten verdachte herkennen zijn voldoende specifiek.
Het feit dat het gelaatsvergelijkend onderzoek in CATCH niet tot een resultaat heeft geleid is voor de rechtbank geen reden om te veronderstellen dat de herkenningen door de verbalisanten niet juist zouden zijn. Het CATCH systeem is een computersysteem, dat een herkenning kan maken op basis van technologie, maar daarbij afhankelijk is van de (kwaliteit van de) afbeelding die daarin wordt ingevoerd en een aantal andere factoren. Dat dit systeem niet tot een herkenning is gekomen zegt niet dat de ‘menselijke’ herkenningen daarmee niet betrouwbaar zijn.
De rechtbank vindt, al met al, de herkenningen voldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te gebruiken, en zal dat ook doen. Op basis van deze 3 bewijsmiddelen vindt de rechtbank bewezen dat verdachte NN2 is.
3.3.3.
Heeft verdachte geschoten?
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat NN2, verdachte, de persoon is die heeft geschoten. De raadsman heeft aangevoerd dat er op de beelden geen mondingsvuur of rook te zien is. De rechtbank verwerpt dit verweer op basis van het volgende. Naar aanleiding van onderzoeksvragen van de raadsman is een deskundigenrapport opgemaakt. De deskundige heeft geconcludeerd dat het feit dat er geen mondingsvuur waarneembaar is niets zegt over het wel of niet afvuren van een schot. De mate van licht en de kleur van het licht zijn van invloed op de waarneembaarheid van het mondingsvuur. Verder stelt de deskundige dat de aangetroffen huls afkomstig is van een vuurwapen gelijkend op het wapen dat verdachte op de camerabeelden vast had. De deskundige herkent het vuurwapen op de camerabeelden als een Glock. De aangetroffen huls is volgens het Nederlands Forensisch Instituut verschoten met een Glock. De deskundige zag daarnaast op de camerabeelden dat de huls door de lucht ging en op de grond terechtkwam. De rechtbank concludeert op basis van vorengenoemde feiten dat verdachte de persoon is geweest die het schot heeft gelost.
3.3.4.
Heeft verdachte opzet gehad op de dood van de onbekend gebleven mannen in de deuropening?
De rechtbank stelt vast dat verdachte in een hectische situatie met een vuurwapen van een kleine afstand op de onbekend gebleven personen heeft geschoten. Uit de aard van deze gedraging volgt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte vol opzet heeft gehad op het doden van de onbekende mannen. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag. De raadsman heeft aangevoerd dat als contra-indicatie voor het aannemen van opzet geldt dat verdachte bewust heeft gericht op de benen van de onbekend gebleven mannen dan wel op de grond. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte bewust in de richting van de grond en/of de benen van de mannen heeft gericht. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte op de helling staat. De onbekend gebleven mannen staan bovenaan de helling. Daardoor staat verdachte lager dan de personen op wie hij richt. Daaruit volgt niet dat verdachte bewust op de benen of op de grond heeft gericht. Verdachte heeft, in tegenstelling tot de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie, ook niet verklaard over het bewust naar beneden richten van het vuurwapen. Het verweer wordt verworpen.
3.3.5.
Heeft verdachte opzet gehad op de dood van de personen in de auto?
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van vol opzet op de dood van de personen in de auto. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van de inzittenden van de auto – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt op basis van de in paragraaf 3.3.1 genoemde feiten en omstandigheden het volgende. Verdachte bevond zich rond half acht ’s avonds in een parkeergarage aan de Amstelvlietstraat, een straat in een woonwijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat op dit tijdstip nog veel mensen op straat zijn. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden, waarop te zien is dat verschillende personen zich op straat begeven (de man met de hond, de maaltijdbezorger). Desondanks schiet verdachte vanuit de parkeergarage door de openstaande deur in de richting van de straat. Zo handelend aanvaardt verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat een voorbijganger op straat, al dan niet in een auto, dodelijk getroffen wordt door het schot. De raadsman heeft aangevoerd dat de kogel tegen de tijd dat deze de auto binnendrong, niet meer voldoende kinetische energie had om dodelijk letsel teweeg te brengen, onder meer door het afketsen op de stoep en het doorboren van de autoruit. Daardoor zou er geen sprake zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van de inzittenden van de auto. De rechtbank overweegt dat het verliezen van kracht van de kogel het gevolg is van omstandigheden waarop verdachte geen invloed had. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte bewust op de stoep richtte, nu het dossier hiervoor geen aanwijzingen bevat en verdachte hierover niets heeft verklaard. Hoewel het opzet van verdachte niet specifiek was gericht op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft hij door rond 19.30 uur te schieten door een openstaande deur in de richting van een straat in een woonwijk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat personen buiten de garage dodelijk getroffen werden, waaronder [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , die zich in een auto bevonden in de uiteindelijke schotbaan van de afgevuurde kogel. Gelet hierop komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag op de onbekend gebleven mannen
ende inzittenden van de auto, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
3.3.6.
Feit 2
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de onbekend gebleven mannen met de dood. Verdachte heeft een vuurwapen op de mannen gericht waardoor bij hen de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte het vuurwapen zou gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank levert deze handeling een bedreiging op.
3.3.7.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte feit 1 en feit 2 samen met anderen heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onderdeel medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 17 oktober 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om inzittenden van een auto, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] ) en tot op heden onbekend gebleven mannen in de deuropening van een parkeergarage aan de Amstelvlietstraat opzettelijk van het leven te beroven, naar de Amstelvlietstraat te Amsterdam is gegaan, waarna hij, verdachte
- eenmaal met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd, waarbij de kogel door de ruit van voornoemde auto waarin voornoemde personen zaten, is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 17 oktober 2021 te Amsterdam, tot op heden onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een pistool aan voornoemde personen te tonen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – als aan verdachte een straf wordt opgelegd – rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft al een groot deel van zijn leven in detentie doorgebracht en hij heeft vier kinderen. Verdachte probeerde iets van zijn leven te maken. De raadsman stelt dat de eis van de officier van justitie te hoog is en hij verzoekt een lagere straf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van meerdere personen doordat verdachte heeft geschoten met een vuurwapen. Dat is een buitengewoon ernstig misdrijf. Het schietincident vond zoals gezegd in de vroege avond plaats in een straat waar veel argeloze voorbijgangers liepen. Het spreekt voor zich dat het handelen van verdachte dodelijke slachtoffers als gevolg had kunnen hebben. Het is te danken aan omstandigheden waar verdachte geen invloed op had dat er – voor zover bekend – geen ernstig letsel is toegebracht aan personen. De door verdachte afgevuurde kogel scheerde rakelings langs het hoofd van aangever [slachtoffer 1] en vervolgens dertig centimeter boven zijn tweejarige zoontje langs. Dit moet een uitermate schokkend besef voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn. Uit het schadeonderbouwingsformulier van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt ook dat zij last hebben van angst en een gevoel van onveiligheid. Zij hebben lange tijd last gehad van de gevolgen van het incident.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging door een vuurwapen op meerdere personen te richten. Dit zijn ernstige feiten die bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving en waarbij slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren past.
De persoon van verdachte
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 mei 2022 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. In 2019 is verdachte veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf voor wapenbezit en het overtreden van de Opiumwet. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 1 juni 2022, opgesteld door T. Clarke, reclasseringswerker. Nu verdachte de feiten heeft ontkend, kan de reclassering geen inschatting maken van de risico’s. De reclassering verwacht dat interventies niet tot resultaat zullen leiden en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor dezelfde feiten ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor een bedreiging met een vuurwapen is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De maximale straf voor een poging doodslag is tien jaar. Voor een poging tot doodslag zijn er geen oriëntatiepunten maar zal worden gekeken naar de omstandigheden van het geval en hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaren, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Personenauto, kenteken [kenteken] , wit, merk: Ford, chassisnr: [nummer] (G6066602)
  • 1 STK Munitie (Mund Huls) (G6110197)
  • 1 STK Munitie (Mund Projectiel) (G61101980)
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de auto gebruikt is bij het voorbereiden van het strafbare feit en om die reden verbeurd moet worden verklaard.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de auto terug te geven aan de rechthebbende ( [naam rechthebbende] ) omdat de auto niet in aanmerking komt voor verbeurdverklaring.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de auto retour kan naar [naam rechthebbende] , nu niet kan worden vastgesteld dat deze auto is gebruikt ten behoeve van het plegen van het strafbare feit. De huls en het projectiel worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen geachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemene belang.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
De vorderingen
[slachtoffer 1] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 2.895,60. Dit bedrag bestaat uit € 595,60 aan vergoeding van materiële schade en € 2.300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan immateriële schadevergoeding € 2.300,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en verzoekt de rechtbank daarom om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
9.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vorderingen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële kosten rechtstreeks een gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Op de foto’s die zich in het dossier bevinden, is te zien dat de autoruit gebroken is. Het schadebedrag is onderbouwd met een factuur van de garage waar de auto is gerepareerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde vergoeding van de materiële schade van € 595,60 geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021.
Overweging ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelden recht hebben op schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel hebben opgelopen, hun eer of goede naam is geschaad of indien zij op andere wijze in de persoon zijn aangetast. Indien geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1]
In deze zaak heeft verdachte in het wilde weg een schot gelost waarbij de kogel in de auto van de benadeelden terecht is gekomen en vlak langs hun tweejarige zoontje is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106 eerste lid onder b, BW.
De rechtbank heeft rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en ziet daarin reden om de immateriële schadevergoeding te matigen. De door de benadeelde partijen aangehaalde jurisprudentie ziet op zaken waarin er gericht op een persoon is geschoten. Deze zaken acht de rechtbank daarom niet geheel vergelijkbaar. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500,- per persoon.
De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 1]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.095,60 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 2]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1.
poging tot doodslag
Feit 2.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vijf jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Gelast de teruggave aan [naam rechthebbende] van:
- 1 STK Personenauto, kenteken [kenteken] , wit, merk: Ford, chassisnr: [nummer] (G6066602)
Vordering benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 2.095,60 (tweeduizend vijfennegentig euro en zestig cent)bestaande uit € 595,60 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.095,60 (tweeduizend vijfennegentig euro en zestig cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van voldoening.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 1.500,- (duizend vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 1.500,- (duizend vijfhonderd euro)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2021) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mr. S.F. van Merwijk en mr. K. Duker rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. J.S.J.H. Spronk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2022.

Voetnoten

1.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.