ECLI:NL:RBAMS:2022:5410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13/751604-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; verweer ten aanzien van artikel 6a OLW verworpen

Op 13 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk tijdens de openbare zitting op 29 juni 2022. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet meer kon worden verlengd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Het EAB was uitgevaardigd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en vier maanden, opgelegd door de Sąd Rejonowy w Oświęcimiu. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor het verwerpen van de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet kon worden gelijkgesteld met een Nederlander. De verdediging had onvoldoende bewijs geleverd van een onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de afgelopen vijf jaar.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd toegestaan, en de rechtbank heeft de beslissing op 13 juli 2022 uitgesproken, waarbij werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751604-21 (EAB I)
RK nummer: 21/3299
Datum uitspraak: 13 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 augustus 2019 door
Sąd Okręgowy w Krakowie Wydział III Karny (District Court in Krakow, Third Criminal Division),Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedtum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft het onderzoek, met toestemming van partijen, enkelvoudig gesloten op 13 juli 2022 en heeft direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement issued at Sąd Rejonowy w Oświęcimiu Wydział II Karny [Regional Court in Oświęcim Second Criminal Division] on 24 Sep. 2014, which became enforceable on 2 Oct. 2014(II K 586/14).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het aangekruiste feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander nu de verdediging geen gegevens heeft overgelegd over de feitelijke verblijfplaats van de opgeëiste persoon in de afgelopen vijf jaar. Aan de eerste voorwaarde ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW wordt dan ook niet voldaan nu niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaren onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de uitspraken ECLI:NL:RBAMS:2019:3007, ECLI:NL:RBAMS: 2022:1884 en ECLI:NL:RBAMS:2022:3587.
Niet is betwist dat de opgeëiste persoon voldoende inkomen heeft gehad vanaf 2017 tot heden om in zijn levensonderhoud te voorzien. Er zijn echter geen gegevens over het verblijf overgelegd anders dan een zeer korte inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) in 2018 (één maand), een huurovereenkomst van 2 juni 2021 en een inschrijving vanaf 12 augustus 2021. Het is de rechtbank bekend dat Poolse werknemers, die via uitzendbureaus werken die ook in hun huisvesting voorzien, zich op die woonadressen niet kunnen inschrijven in de BRP. In dit geval zijn er echter geen stukken overgelegd waaruit een verblijf in Nederland blijkt, zoals bijvoorbeeld loonstroken met adressen waar de opgeëiste persoon heeft verbleven of bankafschriften waaruit blijkt dat de dagelijkse boodschappen in die jaren in Nederland werden gedaan of anderszins bewijsstukken over het verblijf waarmee kan worden aangetoond dat de opgeëiste persoon in die periode daadwerkelijk onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon voldoet daarom niet aan de voorwaarden van artikel 6a OLW. Het gelijkstellingsverweer wordt dan ook verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Krakowie Wydział III Karny (District Court in Krakow, Third Criminal Division),Polen voor het feit zoals die is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.