In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Assendelft, en de heffingsambtenaar van de gemeente Ouder-Amstel. Het geschil betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 13 mei 2020 aan eiser is opgelegd. Eiser heeft in februari 2021 een ingebrekestelling verstuurd en in maart 2021 verzocht om een dwangsom. De heffingsambtenaar heeft op 10 februari 2021 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de aanslag vernietigd. Eiser heeft echter op 31 maart 2021 beroep ingesteld tegen deze uitspraak en op 8 juni 2021 tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op 9 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard, maar het verzet daartegen is op 29 maart 2022 gegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 21 juni 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet in gebreke is geweest, aangezien de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag heeft vernietigd. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep, omdat de heffingsambtenaar volledig aan zijn verzoek heeft voldaan. Eiser heeft gesteld dat er geen expliciet besluit is genomen op zijn ingebrekestelling en dwangsomverzoek, maar de rechtbank verduidelijkt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag ook de ingebrekestelling en dwangsom omvat. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank besloten het beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.