In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Hongaarse studente, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend voor de periode van februari 2021 tot en met augustus 2021, maar deze was door de minister afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of eiseres als migrerend werknemer kon worden aangemerkt op basis van haar stage bij een werkgever, waar zij 40 uur per week werkte voor een vergoeding van € 365,- per maand.
De rechtbank overwoog dat volgens de Europese regelgeving een werknemer iemand is die reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Eiseres voerde aan dat haar stage niet alleen educatief was, maar dat zij ook substantieel bijdroeg aan de organisatie. De rechtbank concludeerde dat eiseres inderdaad reële en daadwerkelijke arbeid had verricht en dat zij als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU kon worden aangemerkt. Hierdoor had zij recht op studiefinanciering.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister, herroepte het primaire besluit en droeg de minister op om de studiefinanciering aan eiseres toe te kennen voor de betreffende periode. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.277,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de status van werknemers in het kader van Europese regelgeving.