3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Het proces in hoger beroep met referentienummer II Aka 105/15 (ten aanzien van het vonnis met referentienummer III K 113/11) dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot het arrest heeft geleid, terwijl ook geen sprake was van één van de in artikel 12 onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden. Het hoger beroep is ingesteld door een door hem gemachtigd advocaat, maar de zaak is vervolgens behandeld door een andere advocaat. Die advocaat was niet door de opgeëiste persoon gemachtigd. De opgeëiste persoon heeft voorts geen post ontvangen over het hoger beroep. Hij heeft pas na het hoger beroep contact gehad met zijn advocaat. Hij is niet gevlucht. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, omdat hij niet op de hoogte is geweest van het proces in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich ten aanzien van de procedure in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich voordoet, maar dat er redenen zijn om af te zien van de bevoegdheid om deze weigeringsgrond toe te passen. Ten aanzien van de procedure in hoger beroep heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid van artikel 12, sub b, van de OLW, zich heeft voorgedaan nu de opgeëiste persoon een advocaat had gemachtigd hoger beroep in te stellen. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht af te zien van de weigeringsgrond nu zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628). Uit de aanvullende informatie van 23 juni 2022 en 10 augustus 2022 volgt dat bij de procedure in hoger beroep alleen de straf is gewijzigd ten opzichte van het vonnis in eerste aanleg dat is vermeld onder a), maar dat er bij het vonnis in eerste aanleg definitief uitspraak is gedaan over de schuld van betrokkene.
Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep dient te toetsen aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg van 22 december 2014
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 juni 2022 volgt dat de opgeëiste persoon in deze strafzaak als verdachte is verhoord en op een groot aantal zittingen aanwezig was, met zijn toegevoegd advocaat. Hij was derhalve op de hoogte van de strafrechtelijke procedure. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon blijkens de aanvullende informatie is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Hij heeft deze instructie persoonlijk ondertekend. Blijkens de aanvullende informatie is de opgeëiste persoon voor alle zittingen behoorlijk opgeroepen, naar de rechtbank begrijpt op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over het vervolg van die procedure kon ontvangen. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Uit het dossier blijkt immers dat hij medio 2014 naar Nederland is vertrokken en niet is gebleken dat hij een adreswijziging heeft doorgegeven.
Ten aanzien van het arrest van 13 november 2015
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld onder artikel 12, sub b, OLW. De opgeëiste persoon heeft weliswaar verklaard dat het hoger beroep op zijn verzoek door een (door hem daartoe gemachtigd) advocaat is ingesteld, maar een machtiging tot het instellen van hoger beroep impliceert niet noodzakelijkerwijs een machtiging om tijdens het proces de verdediging te voeren. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt niet dat ter zitting een gemachtigd advocaat daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. Volgens de opgeëiste persoon heeft hij de advocaat die ter zitting in hoger beroep aanwezig was niet gemachtigd de verdediging te voeren. De rechtbank kan gelet hierop niet vaststellen dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich voordoet.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het dossier volgt zoals hiervoor reeds weergegeven dat het hoger beroep op verzoek van de opgeëiste persoon is ingesteld door een daartoe gemachtigd advocaat, die hem ook al in eerste aanleg had bijgestaan. Hij was er dus van op de hoogte dat er een strafrechtelijke procedure in hoger beroep aanhangig was. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de opgeëiste persoon om (al dan niet bij zijn advocaat) te informeren naar de datum voor de zitting in hoger beroep en het verdere verloop van die procedure. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 30 juni 2022 verklaard dat hij pas na het arrest zijn advocaat heeft gesproken en dat hij in de tussentijd geen contact met zijn advocaat heeft gezocht. Overlevering levert onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen schending op van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.