3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot vonnis I de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan.
Ten aanzien van de daarop volgende beslissing tot uitvoering van de vervangende gevangenisstraf heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt omdat er bij de omzetting van de werkstraf van 260 uur naar 26 maanden gevangenisstraf geen beoordelingsruimte was. Voor zover die beslissing wel onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht af te zien van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon wist dat hem een taakstraf was opgelegd en hij heeft die straf niet uitgevoerd. Hij is opgeroepen voor de probatiecommissie maar is niet verschenen; hij is dus in de gelegenheid gesteld om zijn visie naar voren brengen.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd heeft gekregen ter vervanging van een niet-uitgevoerde werkstraf van 260 uren. Uit de aanvullende informatie van 17 augustus 2022 en de daarbij gevoegde stukken blijkt echter dat het gaat om een gevangenisstraf van 26 maanden. In het onderliggende vonnis van 7 februari 2020 (vonnis I) staat dat de werkstraf van 260 uren bij niet-uitvoering zal worden vervangen door een gevangenisstraf van 26 maanden. Blijkens de stukken is vervolgens een beslissing genomen tot uitvoering van die vervangende gevangenisstraf van 26 maanden. De rechtbank begrijpt dat de in het EAB genoemde gevangenisstraf van 24 maanden een kennelijke verschrijving is en gaat uit van een gevangenisstraf van 26 maanden.
De beslissing tot uitvoering van de vervangende gevangenisstraf valt niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ - en dus niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW - nu bij deze beslissing niet de aard en de maat van de eerder uitgesproken straf is gewijzigd.
Dat betekent dat in dit geval alleen de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 7 februari 2020 (vonnis I) aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Uit het EAB blijkt dat hij een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan.
De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis II en III
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
In het EAB staat het volgende vermeld ten aanzien van de vonnissen II en III:
X 3.4. Titel 2 en 3: de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich ten aanzien van de vonnissen II en III daarom niet voor. Dit betekent dat de veroordelingen niet onherroepelijk zijn zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.