ECLI:NL:RBAMS:2022:5554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/109720-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlandse onderdaan aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlandse onderdaan aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft de tenuitvoerlegging van drie vonnissen van de correctionele rechtbank Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 2001, is in Nederland gedetineerd en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 1 september 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die hebben geleid tot de vonnissen. De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de weigeringsgrond in artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de opgelegde straffen en de mogelijkheid had om zijn visie naar voren te brengen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond niet van toepassing is en dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien de opgeëiste persoon uitdrukkelijk heeft aangegeven zijn straf in België te willen ondergaan.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de garanties die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de Overleveringswet, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/109720-22 (EAB I)
RK nummer: 22/3378
Datum uitspraak: 15 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 maart 2022 door het parket van de Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van drie vonnissen:
  • een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen – afdeling Turnhout van 7 februari 2020, vonnisnummer 2020/238 (hierna:
  • een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen – afdeling Turnhout van 11 juni 2021, vonnisnummer 2021/1034 (hierna:
  • een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout van 15 oktober 2021, vonnisnummer 2021/1540 (hierna:
Ten aanzien van vonnis I wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 24 maanden ten gevolge van een niet-uitgevoerde werkstraf van 260 uren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Ten aanzien van vonnis II wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Ten aanzien van vonnis III wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren nog 2360 dagen, te verminderen met reeds ondergane voorhechtenis van 10 november 2019 tot 7 februari 2020, te weten 89 dagen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot vonnis I de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan.
Ten aanzien van de daarop volgende beslissing tot uitvoering van de vervangende gevangenisstraf heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt omdat er bij de omzetting van de werkstraf van 260 uur naar 26 maanden gevangenisstraf geen beoordelingsruimte was. Voor zover die beslissing wel onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht af te zien van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon wist dat hem een taakstraf was opgelegd en hij heeft die straf niet uitgevoerd. Hij is opgeroepen voor de probatiecommissie maar is niet verschenen; hij is dus in de gelegenheid gesteld om zijn visie naar voren brengen.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd heeft gekregen ter vervanging van een niet-uitgevoerde werkstraf van 260 uren. Uit de aanvullende informatie van 17 augustus 2022 en de daarbij gevoegde stukken blijkt echter dat het gaat om een gevangenisstraf van 26 maanden. In het onderliggende vonnis van 7 februari 2020 (vonnis I) staat dat de werkstraf van 260 uren bij niet-uitvoering zal worden vervangen door een gevangenisstraf van 26 maanden. Blijkens de stukken is vervolgens een beslissing genomen tot uitvoering van die vervangende gevangenisstraf van 26 maanden. De rechtbank begrijpt dat de in het EAB genoemde gevangenisstraf van 24 maanden een kennelijke verschrijving is en gaat uit van een gevangenisstraf van 26 maanden.
De beslissing tot uitvoering van de vervangende gevangenisstraf valt niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ - en dus niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW - nu bij deze beslissing niet de aard en de maat van de eerder uitgesproken straf is gewijzigd. [1]
Dat betekent dat in dit geval alleen de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 7 februari 2020 (vonnis I) aan artikel 12 OLW getoetst dient te worden. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Uit het EAB blijkt dat hij een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging bij het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 12, aanhef en onder b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan.
De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis II en III
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
In het EAB staat het volgende vermeld ten aanzien van de vonnissen II en III:
X 3.4. Titel 2 en 3: de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich ten aanzien van de vonnissen II en III daarom niet voor. Dit betekent dat de veroordelingen niet onherroepelijk zijn zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarop de vonnissen I en III betrekking hebben en waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit waarop vonnis II betrekking heeft niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod; meermalen gepleegd
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW & de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Ten aanzien van vonnis I
De raadsman heeft betoogd dat er geen aanleiding is om de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW toe te passen, omdat de opgeëiste persoon er de voorkeur aan geeft om voor dit vonnis te worden overgeleverd aan België. Hij heeft ook lange tijd in België gewoond bij zijn moeder, die daar nog steeds woont.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering op grond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd met een bevel tot tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. De opgeëiste persoon bezit de Nederlandse nationaliteit en de straf kan in Nederland worden uitgevoerd. In het kader van de resocialisatie is het van belang dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland uitzit.
De rechtbank overweegt als volgt. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW
kande overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in beginsel in België ten uitvoer moet worden gelegd. De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk de wens geuit zijn straf in België uit te zitten en heeft bovendien binding met België. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW niet in de weg staat aan overlevering aan België.
Ten aanzien van de vonnissen II en III
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 12 augustus 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast naar Nederlandse maatstaven.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [2] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 9 september 2021, die in het dossier van de opgeëiste persoon is gevoegd, de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de hiervoor genoemde garantie. [3] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden staan niet aan overlevering in de weg.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er (ten aanzien van de vonnissen II en III) een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 6a en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M, van Mourik en M. Snijders Blok - Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 77).
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak