ECLI:NL:RBAMS:2022:5557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
13/146242-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Hongarije, beoordeling van weigeringsgronden en genoegzaamheid

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Hongarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 1 juli 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 1 september 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 en 13 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon in de procedure in eerste aanleg aanwezig was en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. Daarnaast werd vastgesteld dat het EAB genoegzaam was, ondanks de argumenten van de raadsman over onduidelijkheden in de feitelijke gebeurtenissen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de OLW en dat er geen reden was om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW. De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, en de rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Hongarije goedgekeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/146242-22
RK nummer: 22/3366
Datum uitspraak: 15 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 maart 2022 door
the Regional Court of Kaposvár(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1984,
verblijvende op het adres: [adres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Hongaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een
  • een
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor onder het tweede gedachtestreepje genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Onder sectie D. van het EAB en in de aanvullende informatie van 27 juli 2022 is vermeld dat de opgeëiste persoon bij de procedure in eerste aanleg aanwezig is geweest.
Uit de aanvullende informatie van 27 juli 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij het proces in tweede aanleg, dat heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court of Kaposvár, maar dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ook zijn verdediging heeft gevoerd tijdens de zitting bij
the Regional Court of Kaposvárop 14 september 2021. Ter zitting van 1 september 2022 heeft de opgeëiste persoon tegenover deze rechtbank bevestigd dat een door hem gemachtigd advocaat hoger beroep heeft ingesteld en zijn verdediging heeft gevoerd tijdens het proces in hoger beroep. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is. In het EAB zijn twee feitelijke gebeurtenissen op 28 november 2016 omschreven, terwijl het EAB onder e) vermeld dat het betrekking heeft op drie strafbare feiten. De raadsman heeft om aanhouding verzocht om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over een mogelijk derde feit.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB genoegzaam is. et In het EAB worden twee feitsomschrijvingen gegeven, waarop volgens het EAB drie juridische kwalificaties van toepassing zijn naar Hongaars recht. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en wijst het verzoek van de raadsman af.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid sub b OLW

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b, OLW niet aan de orde is.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW kan de rechtbank de overlevering weigeren, indien het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat zijn gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien de feiten buiten Nederland zouden zijn gepleegd. De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die door een Hongaarse onderdaan buiten Hongaars grondgebied zijn gepleegd, te weten in Slovenië. De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of Nederland rechtsmacht zou hebben gehad indien een Nederlandse onderdaan deze feiten in Slovenië zou hebben gepleegd.
Artikel 7, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld. Gelet op de omstandigheid dat de in Slovenië gepleegde feiten in Nederland misdrijven zijn en het de rechtbank ambtshalve bekend is dat daarop door de wet in Slovenië straf is gesteld, staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW niet aan overlevering in de weg. [1] De weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid sub b doet zich niet voor.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Kaposvár (Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Snijders Blok - Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten