Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 december 2021 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 23 maart 2022 waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 juli 2022, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Hoogeboom). Daaruit bleek dat de staat van de fundering slecht was. [naam] heeft toen het plan opgevat aan het pand de volgende werkzaamheden te laten verrichten: herstel van de fundering, plaatsing van een kelder, en vernieuwing en vergroting van de uitbouw op de begane grond. Hij heeft hiervoor constructeur Hoogeboom en [naam bedrijf] ingeschakeld.
Veerman) heeft in opdracht van [gedaagde 1] op 10 april 2020 een vooropname verricht van het pand van [eiser] . [gedaagde 2] heeft het rapport van Veerman aan [eiser] gestuurd.
N.C.T.) is in mei/juni 2020 begonnen met de funderingswerkzaamheden aan het pand van [gedaagde 1] .
3.Het geschil
4.De beoordeling
zelf. Van haar kan daarom niet zonder meer worden gevergd dat zij voldoende inzicht heeft om tijdens het werk te constateren dat het werk op zo’n manier werd verricht dat het schade zou kunnen aanrichten aan naburige panden. Bovendien kan van haar als opdrachtgever niet verwacht worden dat zij zelf continu toezicht houdt op het werk. [gedaagde 1] mocht afgaan op de expertise van haar opdrachtnemers. [eiser] heeft onvoldoende gesteld dat de gestelde fouten bij de werkzaamheden dusdanig ernstig en zichtbaar waren dat die voor [gedaagde 1] kenbaar hadden moeten zijn.
“ [gedaagde 2] is de uitvoerder van de verbouwingswerkzaamheden die aldaar plaatsvinden”. Dit kan evenwel niet worden gezien als een erkentenis waarvan [gedaagde 2] in de procedure niet meer zou mogen terugkomen. Terecht voert [gedaagde 2] in dat verband aan dat een uitvoerder binnen de context van een bouwproject niet hetzelfde is als een aannemer.