In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2022, met zaaknummer AMS 21/4348, is het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering behandeld. Eiser ontving vanaf 4 oktober 2010 tot en met 30 januari 2017, met onderbrekingen wegens detentie, een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam. Na een periode van opnieuw bijstandsontvangst vanaf 31 maart 2020, werd op 19 februari 2021 de bijstandsuitkering per 1 mei 2020 ingetrokken. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding dat eiser was aangetroffen bij zijn vriendin in een andere woonplaats, wat leidde tot een onderzoek door verweerder. De rechtbank oordeelde dat eiser in de te beoordelen periode, van 1 mei 2020 tot en met 19 februari 2021, geen hoofdverblijf in Amsterdam had. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de ex-vriendin van eiser, een buurtbewoonster en een wijkagent, alsook op bankafschriften die aantoonden dat eiser dagelijks pintransacties verrichtte in de andere woonplaats. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om te betwisten dat zijn hoofdverblijf niet in Amsterdam was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.