ECLI:NL:RBAMS:2022:602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
21_1615
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot bekorting loondoorbetalingsverplichting wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Naamloze Vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de loondoorbetalingsverplichting van KLM aan een werkneemster die wegens psychische klachten uitgevallen was. KLM had verzocht om bekorting van de loondoorbetalingsverplichting, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat KLM in het eerste ziektejaar en een groot deel van het tweede ziektejaar niet of nauwelijks re-integratie-inspanningen had verricht. De werkneemster had in deze periode weliswaar aangegeven dat zij bepaalde werkzaamheden kon verrichten, maar KLM had pas twee maanden voor het einde van de wachttijd een spoor-2-traject opgestart. Dit traject had pas een jaar later resultaat, en de rechtbank concludeerde dat KLM onvoldoende had gedaan om de werkneemster te re-integreren. De rechtbank volgde het standpunt van het UWV dat de loonsanctie terecht was opgelegd en in stand bleef, omdat KLM niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. Het beroep van KLM werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022

in de zaak tussen

de Naamloze Vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.,te Amstelveen, eiseres
(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
[gemachtigde verweerder]

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] ,

te Zevenhoven, hierna: de werkneemster.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot bekorting van de loondoorbetalingsplicht aan de werkneemster afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 202210 januari 2022.
Eiseres heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De werkneemster was eveneens aanwezig op de zitting.
De werkneemster heeft geen toestemming verleend aan de rechtbank om haar medische gegevens te delen met eiseres. Daarom zal de rechtbank zich daarover slechts in algemene bewoordingen uitlaten.

Overwegingen

1.1.
De werkneemster is op 2 december 2017 uitgevallen voor haar werk als medewerkster protocol vanwege psychische klachten naar aanleiding van een moeizame arbeidsverhouding. Ze heeft gedurende twee jaar een ziektewetuitkering ontvangen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de werkneemster met ingang
van 1 maart 2019 ontbonden. Eiseres is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 70.452,66. Op 4 november 2019 heeft de werkneemster een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2019 heeft verweerder een zogeheten loonsanctie opgelegd (de loondoorbetalingsverplichting verlengd) en de behandeling van de WIA-aanvraag uitgesteld tot uiterlijk 23 november 2020, op de grond dat eiseres niet alle (administratieve) verplichtingen is nagekomen ten behoeve van de re-integratie van de werkneemster.
1.3.
Bij brief van 12 december 2019 heeft eiseres de ontbrekende medische informatie met betrekking tot de werkneemster bij verweerder ingediend.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres laten weten dat zij nog niet aan haar verplichtingen heeft voldaan nu de vereiste medische informatie nog niet is overgelegd. De verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken blijft daarom in stand.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat eiseres de medische informatie over de werkneemster al op 12 december 2019 heeft verstrekt. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat het naar vaste rechtspraak geoorloofd is een loonsanctie op grond van een administratieve tekortkoming om te zetten in een inhoudelijke loonsanctie op de grond dat er onvoldoende re-integratie inspanningen zijn verricht. Verweerder heeft ter motivering van zijn besluit verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 november 2020. Aan dat rapport ontleent verweerder dat gedurende het zogeheten spoor 1-traject terugkeer was uitgesloten in verband met het arbeidsconflict. Eiseres heeft in juni 2018 ten onrechte geen spoor 2-traject gestart, omdat zij ervan uit ging dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden. Pas in september 2019 is het spoor 2-trajectgestart. Herstel van de tekortkomingen is niet aan de orde, omdat de maximale duur van de loonsanctie bijna is bereikt en overigens het spoor 2-traject adequaat is afgerond. Het spoor 2-traject liep feitelijk van 7 oktober 2019 tot 29 november 2020.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de loonsanctie op inhoudelijke gronden niet juist is. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 november 2020 blijkt dat eiseres een adequaat spoor 2-traject heeft doorlopen. Dit traject is gestart op 7 oktober 2019. De aanname van de arbeidsdeskundige dat er is toegewerkt naar beëindiging van het dienstverband en dat dit de reden was om het spoor 2-traject niet voortvarend op te starten, is onjuist. De gezondheidssituatie van de werkneemster heeft gemaakt dat het spoor 2-traject nier eerder is opgestart. Voorts voert eiseres aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door ten onrechte een administratieve loonsanctie op te leggen en vervolgens de bezwaarprocedure zodanig traag af te handelen dat er voor eiseres eigenlijk geen mogelijkheid meer was om alsnog aan te tonen dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daardoor heeft eiseres ten onrechte nog een volledig jaar het loon doorbetaald.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
5. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de reintegratieinspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. De Beleidsregels geven ook aan dat de werkgever de reintegratie bij een andere werkgever (het tweede spoor) moet bevorderen als bij de eerstejaarsevaluatie (het opschudmoment) blijkt dat niet binnen een redelijke termijn een concreet perspectief bestaat op hervatting van de werknemer bij de eigen werkgever. Een tweede-spoortraject dient dan, zo nodig tegelijkertijd met de reintegratieactiviteiten bij de eigen werkgever, te worden ingezet. Voorts geldt dat het tweede spoor soms al eerder moet worden ingezet, namelijk als tijdens het eerste jaar blijkt dat er geen mogelijkheden zijn om structureel te hervatten binnen het eigen bedrijf. De gehoudenheid van de werkgever om de reintegratie bij een andere werkgever te bevorderen vloeit voort uit artikel 7:658, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
6. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn reintegratieverplichtingen niet is nagekomen, het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde reintegratieverplichtingen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Oordeel van de rechtbank
7. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd om de loonsanctie te bekorten omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het opleggen van de loonsanctie bij besluit van 3 december 2019 staat niet ter discussie nu eiseres daartegen geen bezwaar heeft gemaakt
8. Gelet op artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen heeft weggenomen.
9. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat verweerder bevoegd is een grondslagwijziging toe te passen in die zin dat een loonsanctie op grond van een administratieve tekortkoming wordt omgezet in een loonsanctie op grond van het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Het onderwerp van de besluitvorming is en blijft het opleggen van een(zelfde) herstelsanctie vanwege het niet voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot de re-integratie. [1]
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het eerste ziektejaar en een groot deel van het tweede ziektejaar van werkneemster niet of nauwelijks re-integratie-activiteiten heeft verricht. In het medisch dossier over werkneemster zijn geen gegevens voorhanden over de periode 16 juli 2018 tot 6 mei 2019. Op 11 juni 2018 lag er een plan om werkneemster te laten starten met werkzaamheden buiten de KLM gegeven het feit dat werkneemster een belastbaarheid had. Werkneemster zelf heeft op 16 juli 2018 aangegeven als lid van het cabinepersoneel te willen vliegen of collega’s te willen opleiden. Van concrete stappen om dat te realiseren is echter niet gebleken. Uit het dossier komt ook naar voren dat werkneemster in de eerste helft van 2018 veel stress ondervond van de gesprekken met eiseres en dat de focus steeds meer kwam te liggen op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Dit is uiteindelijk op 1 maart 2019 geëffectueerd. Toen resteerde er nog een periode van acht tot negen maanden voor het aflopen van de wachttijd op
2 december 2019 om voor de werkneemster een functie buiten de KLM te zoeken.
11. Wat er ook de reden van is geweest dat eiseres in 2018 geen concrete pogingen heeft ondernomen om werkneemster binnen het bedrijf te laten re-integreren –
naar zeggen van eiseres wilde zij werkneemster die gebukt ging onder veel stress door het arbeidsconflict niet aan nog meer stress blootstellen –, niet valt in te zien waarom eiseres in ieder geval niet begin 2019 kon starten met inspanningen om werkneemster bij een andere werkgever te laten re-integreren. Weliswaar heeft werkneemster in de maanden maart en juni 2019 twee medische ingrepen ondergaan, maar niet is gebleken uit de stukken dat zij tussen deze ingrepen door om medische redenen niet in staat was om aangepast werk te doen. Eerst op 7 oktober 2019 is het spoor 2-traject van start gegaan, dus ongeveer twee maanden voordat de wachttijd van 104 weken op 2 december 2019 afliep. Dat eiseres en werkneemster in gesprek waren over de beëindiging van het arbeidscontract ontsloeg eiseres niet van de verplichting om in lijn met bovenvermelde Beleidsregels zich tijdig beginnen in te spannen om werkneemster bij een ander bedrijf te laten re-integreren.
12. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog dat de loonsanctie beperkt had moeten blijven tot zes maanden na 7 oktober 2019, dus tot 7 april 2020. Partijen zijn het er over eens dat het spoor 2-traject (gestart op 7 oktober 2019) pas op 29 november 2020 adequaat is afgerond. Zoals opgenomen in bovengenoemde Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat de werkneemster op de zitting stellig heeft verklaard dat zij het werk bij een andere werkgever (een grondverzetbedrijf in Noord-Holland) geheel op eigen kracht heeft gevonden. In het dossier ontbreken gegevens waaruit zou moeten geconcludeerd dat de verklaring van de werkneemster feitelijk niet juist is.
13. De rechtbank kan eiseres ook niet volgen in het betoog dat door de trage afhandeling van de bezwaarprocedure er voor eiseres veel kostbare tijd verloren is gegaan om alsnog aan te tonen dat zij tijdig voldoende en adequate re-integratie-inspanningen heeft verricht. Deze omstandigheid laat namelijk onverlet dat zonder deugdelijke grond pas twee maanden voor het einde van de wachttijd van 104 weken, het spoor 2-traject is opgestart en dat dit traject pas ruim een jaar later adequaat is afgrond. Verder kan niet worden gezegd dat de loonsanctie, gezien de melding van het herstel van de tekortkoming op 29 november 2020, langer heeft voortgeduurd dan wordt voorgeschreven in artikel 25, dertiende en veertiende lid van de Wet WIA.
14. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft terecht de opgelegde loonsanctie in stand gelaten.
Conclusie
15. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van eiseres ongegrond is. Voor teruggave van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, in aanwezigheid van
M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage met wettelijk kader:

Artikel 25 WIA Reïntegratieverplichtingen en verplichte loondoorbetaling werkgever.
1. De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de reïntegratie van de verzekerde.
2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
3. Uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een reïntegratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
4. Indien artikel 24, eerste lid, toepassing heeft gevonden:
a. stelt de werkgever in overleg met de verzekerde, indien hij nog geen reïntegratieverslag heeft opgesteld, in afwijking van het derde lid, het reïntegratieverslag uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van het door het UWV vastgestelde verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid, op en verstrekt een afschrift daarvan aan de verzekerde;
b. vult de werkgever in overleg met de verzekerde, indien hij al een reïntegratieverslag heeft opgesteld dit reïntegratieverslag uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van het door het UWV vastgestelde verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid, aan en verstrekt een afschrift daarvan aan de verzekerde, tenzij de verzekerde verzoekt dit, in verband met het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 64 eerder te doen. De werkgever komt binnen twee weken aan dit verzoek tegemoet.
5. Bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid laat de werkgever zich bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet of door een arbodienst.
6. De verzekerde verleent zijn medewerking bij het opstellen van het plan van aanpak en het opstellen van het reïntegratieverslag.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld.
8. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het UWV aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. Indien op het moment van verlenging van het tijdvak, bedoeld in de eerste zin, recht bestaat op verlof op grond van artikel 3:1, van de Wet arbeid en zorg, vangt het verlengde tijdvak aan met ingang van de dag waarop dat verlof eindigt. Indien tijdens het verlengde tijdvak, bedoeld in de eerste zin, recht ontstaat op verlof als bedoeld in de derde zin, wordt het tijdvak onderbroken voor de duur van dat verlof.
10. Het UWV geeft de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 voor de afloop van het verlengde tijdvak, indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, tijdig is gedaan. Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, niet tijdig is gedaan, wordt de in de vorige zin bedoelde beschikking uiterlijk zes weken voor de afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gegeven dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet.
11. Verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid vindt niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.
12. Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
13. Het UWV geeft de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
14. Het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid, de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
15. Indien het UWV heeft vastgesteld dat de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld, geeft het UWV binnen zes weken een beschikking over het ontstaan van het recht op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 en 7.
16. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid nadere regels worden gesteld.
Artikel 65. Reïntegratieverslag bij aanvraag
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.

Voetnoten

1.Vergelijk ook de uitspraak van de Raad, www.rechtspraak.nl ECLI:NL:CRVB:2021:2693.