1.4.Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres laten weten dat zij nog niet aan haar verplichtingen heeft voldaan nu de vereiste medische informatie nog niet is overgelegd. De verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken blijft daarom in stand.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat eiseres de medische informatie over de werkneemster al op 12 december 2019 heeft verstrekt. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat het naar vaste rechtspraak geoorloofd is een loonsanctie op grond van een administratieve tekortkoming om te zetten in een inhoudelijke loonsanctie op de grond dat er onvoldoende re-integratie inspanningen zijn verricht. Verweerder heeft ter motivering van zijn besluit verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 november 2020. Aan dat rapport ontleent verweerder dat gedurende het zogeheten spoor 1-traject terugkeer was uitgesloten in verband met het arbeidsconflict. Eiseres heeft in juni 2018 ten onrechte geen spoor 2-traject gestart, omdat zij ervan uit ging dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden. Pas in september 2019 is het spoor 2-trajectgestart. Herstel van de tekortkomingen is niet aan de orde, omdat de maximale duur van de loonsanctie bijna is bereikt en overigens het spoor 2-traject adequaat is afgerond. Het spoor 2-traject liep feitelijk van 7 oktober 2019 tot 29 november 2020.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de loonsanctie op inhoudelijke gronden niet juist is. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 november 2020 blijkt dat eiseres een adequaat spoor 2-traject heeft doorlopen. Dit traject is gestart op 7 oktober 2019. De aanname van de arbeidsdeskundige dat er is toegewerkt naar beëindiging van het dienstverband en dat dit de reden was om het spoor 2-traject niet voortvarend op te starten, is onjuist. De gezondheidssituatie van de werkneemster heeft gemaakt dat het spoor 2-traject nier eerder is opgestart. Voorts voert eiseres aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door ten onrechte een administratieve loonsanctie op te leggen en vervolgens de bezwaarprocedure zodanig traag af te handelen dat er voor eiseres eigenlijk geen mogelijkheid meer was om alsnog aan te tonen dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daardoor heeft eiseres ten onrechte nog een volledig jaar het loon doorbetaald.
4. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
5. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de reintegratieinspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. De Beleidsregels geven ook aan dat de werkgever de reintegratie bij een andere werkgever (het tweede spoor) moet bevorderen als bij de eerstejaarsevaluatie (het opschudmoment) blijkt dat niet binnen een redelijke termijn een concreet perspectief bestaat op hervatting van de werknemer bij de eigen werkgever. Een tweede-spoortraject dient dan, zo nodig tegelijkertijd met de reintegratieactiviteiten bij de eigen werkgever, te worden ingezet. Voorts geldt dat het tweede spoor soms al eerder moet worden ingezet, namelijk als tijdens het eerste jaar blijkt dat er geen mogelijkheden zijn om structureel te hervatten binnen het eigen bedrijf. De gehoudenheid van de werkgever om de reintegratie bij een andere werkgever te bevorderen vloeit voort uit artikel 7:658, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
6. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn reintegratieverplichtingen niet is nagekomen, het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde reintegratieverplichtingen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
7. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd om de loonsanctie te bekorten omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het opleggen van de loonsanctie bij besluit van 3 december 2019 staat niet ter discussie nu eiseres daartegen geen bezwaar heeft gemaakt
8. Gelet op artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen heeft weggenomen.
9. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat verweerder bevoegd is een grondslagwijziging toe te passen in die zin dat een loonsanctie op grond van een administratieve tekortkoming wordt omgezet in een loonsanctie op grond van het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Het onderwerp van de besluitvorming is en blijft het opleggen van een(zelfde) herstelsanctie vanwege het niet voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot de re-integratie.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het eerste ziektejaar en een groot deel van het tweede ziektejaar van werkneemster niet of nauwelijks re-integratie-activiteiten heeft verricht. In het medisch dossier over werkneemster zijn geen gegevens voorhanden over de periode 16 juli 2018 tot 6 mei 2019. Op 11 juni 2018 lag er een plan om werkneemster te laten starten met werkzaamheden buiten de KLM gegeven het feit dat werkneemster een belastbaarheid had. Werkneemster zelf heeft op 16 juli 2018 aangegeven als lid van het cabinepersoneel te willen vliegen of collega’s te willen opleiden. Van concrete stappen om dat te realiseren is echter niet gebleken. Uit het dossier komt ook naar voren dat werkneemster in de eerste helft van 2018 veel stress ondervond van de gesprekken met eiseres en dat de focus steeds meer kwam te liggen op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Dit is uiteindelijk op 1 maart 2019 geëffectueerd. Toen resteerde er nog een periode van acht tot negen maanden voor het aflopen van de wachttijd op
2 december 2019 om voor de werkneemster een functie buiten de KLM te zoeken.
11. Wat er ook de reden van is geweest dat eiseres in 2018 geen concrete pogingen heeft ondernomen om werkneemster binnen het bedrijf te laten re-integreren –
naar zeggen van eiseres wilde zij werkneemster die gebukt ging onder veel stress door het arbeidsconflict niet aan nog meer stress blootstellen –, niet valt in te zien waarom eiseres in ieder geval niet begin 2019 kon starten met inspanningen om werkneemster bij een andere werkgever te laten re-integreren. Weliswaar heeft werkneemster in de maanden maart en juni 2019 twee medische ingrepen ondergaan, maar niet is gebleken uit de stukken dat zij tussen deze ingrepen door om medische redenen niet in staat was om aangepast werk te doen. Eerst op 7 oktober 2019 is het spoor 2-traject van start gegaan, dus ongeveer twee maanden voordat de wachttijd van 104 weken op 2 december 2019 afliep. Dat eiseres en werkneemster in gesprek waren over de beëindiging van het arbeidscontract ontsloeg eiseres niet van de verplichting om in lijn met bovenvermelde Beleidsregels zich tijdig beginnen in te spannen om werkneemster bij een ander bedrijf te laten re-integreren.
12. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog dat de loonsanctie beperkt had moeten blijven tot zes maanden na 7 oktober 2019, dus tot 7 april 2020. Partijen zijn het er over eens dat het spoor 2-traject (gestart op 7 oktober 2019) pas op 29 november 2020 adequaat is afgerond. Zoals opgenomen in bovengenoemde Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat de werkneemster op de zitting stellig heeft verklaard dat zij het werk bij een andere werkgever (een grondverzetbedrijf in Noord-Holland) geheel op eigen kracht heeft gevonden. In het dossier ontbreken gegevens waaruit zou moeten geconcludeerd dat de verklaring van de werkneemster feitelijk niet juist is.
13. De rechtbank kan eiseres ook niet volgen in het betoog dat door de trage afhandeling van de bezwaarprocedure er voor eiseres veel kostbare tijd verloren is gegaan om alsnog aan te tonen dat zij tijdig voldoende en adequate re-integratie-inspanningen heeft verricht. Deze omstandigheid laat namelijk onverlet dat zonder deugdelijke grond pas twee maanden voor het einde van de wachttijd van 104 weken, het spoor 2-traject is opgestart en dat dit traject pas ruim een jaar later adequaat is afgrond. Verder kan niet worden gezegd dat de loonsanctie, gezien de melding van het herstel van de tekortkoming op 29 november 2020, langer heeft voortgeduurd dan wordt voorgeschreven in artikel 25, dertiende en veertiende lid van de Wet WIA.
14. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft terecht de opgelegde loonsanctie in stand gelaten.
15. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van eiseres ongegrond is. Voor teruggave van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.