ECLI:NL:RBAMS:2022:603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6607
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA en de rol van medische rapportages

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 februari 2022, is de zaak aan de orde waarin eiseres, werkzaam als caissière, in beroep gaat tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WIA-uitkering die per 24 juni 2020 werd beëindigd, omdat verweerder haar arbeidsongeschiktheid op 31,07% had vastgesteld. Eiseres betwist deze beoordeling en stelt dat haar medische klachten, waaronder reuma en hartritmestoornissen, niet adequaat zijn beoordeeld. De rechtbank behandelt de processtukken en de rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen die aan de besluiten ten grondslag liggen. De rechtbank concludeert dat de rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de medische gegevens. Eiseres heeft geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres voor 31,07% arbeidsongeschikt is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6607

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 24 juni 2020 beëindigd.
Met het besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
De rechtbank geeft eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Kennis van dat systeem is nodig om de uitspraak goed te kunnen begrijpen.
1.2.
Wanneer iemand door ziekte is uitgevallen voor zijn werk, heeft hij na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, als deze persoon minimaal 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende (het maatmanloon), te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd.
1.3.
Iemand die minimaal 35% arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering. De duur van deze uitkering is afhankelijk van hoe lang iemand in het verleden gewerkt heeft. Na de loongerelateerde uitkering heeft iemand recht op een loonaanvullingsuitkering. Er moet dan wel zijn voldaan aan de ‘inkomenseis’. De inkomenseis betekent dat iemand minimaal de helft verdient van wat die persoon nog met zijn ziekte zou kunnen verdienen. Personen die 80% tot 100% arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet aan de inkomenseis te voldoen om een loonaanvullingsuitkering te krijgen. Personen die 35% tot 80% arbeidsongeschikt zijn en niet aan de inkomenseis voldoen, krijgen na de loongerelateerde uitkering geen loonaanvullingsuitkering, maar een vervolguitkering.
Wat aan deze procedure voorafging
2.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als caissière voor gemiddeld 29 uur per week. Op 14 oktober 2013 meldde eiseres zich ziek voor dit werk. Per einde wachttijd heeft verweerder eiseres per 11 oktober 2015 voor 0,94% arbeidsongeschikt geacht. Eiseres is vervolgens 24 uur blijven werken.
2.2.
Op 31 oktober 2016 meldde eiseres zich opnieuw ziek. Per einde wachttijd heeft verweerder eiseres per 26 oktober 2018 voor 100% arbeidsongeschikt geacht en een WIA-uitkering aan eiseres toegekend. Op 18 november 2019 werd door de werkgever van eiseres een herbeoordeling aangevraagd.
2.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder de WIA-uitkering van eiseres per 24 juni 2020 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft eiseres voor 31,07% arbeidsongeschikt geacht. Aan het primaire besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts van 26 augustus 2020, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 3 september 2020 ten grondslag gelegd.
2.4.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2020, met een (nieuw) opgestelde FML van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 november 2020 ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij veel medische aandoeningen heeft, zoals reuma, hartritmestoornissen, kortademigheid en een kromme wervelkolom. Eiseres wil dat een rechter serieus naar haar medische dossier kijkt. Eiseres stelt dat zij het recht heeft dat een rechter naar haar huisarts en specialisten luistert, dat de rechter haar medische dossier bestudeert en beoordeelt of verweerder terecht het bestreden besluit heeft genomen. Eiseres wil graag gehoord worden en op een eerlijke wijze haar verhaal doen. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij veel medische klachten heeft, heeft eiseres een brief van huisarts [naam] van 11 augustus 2020 overgelegd. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook informatie bij de behandelend sector over de bij haar ontstane hartproblemen had moeten opvragen.
Het oordeel van de rechtbank
4. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres op 24 juni 2020 voor 31,07% arbeidsongeschikt is.
5. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Medische grondslag van het bestreden besluit
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht zorgvuldig tot stand gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en op 24 juni 2020 telefonisch contact met eiseres gehad. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en het spreekuur van 5 november 2020 bijgewoond. Op het spreekuur heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook informatie bij de behandelend sector over de bij haar ontstane hartproblemen had moeten opvragen, overweegt de rechtbank als volgt. Een verzekeringsarts mag in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend artsen is blijkens vaste rechtspraak [1] aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat een behandelend arts een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiseres ter zitting heeft onderkend dat de ontstane hartproblemen van na de datum in geding zijn, er in de onderhavige zaak geen aanleiding voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestond om de behandelend sector te raadplegen. Hierbij overweegt de rechtbank ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al veel medische gegevens vanuit de behandelend sector bij zijn beoordeling heeft betrokken, waaronder een vijftal brieven van huisarts [naam] (waaronder inbegrepen de brief van 11 augustus 2020).
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook consistent is en dat de conclusies er logisch uit voortvloeien. Verweerder heeft de resultaten van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Dat eiseres haar klachten anders ervaart dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen, maakt niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Gelet op het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving van eiseres bepalend, maar dient er een geobjectiveerde medische beoordeling plaats te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapportage aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eiseres verdergaand beperkt te achten dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De rechtbank volgt wat hij heeft gezegd en gaat uit van de door hem aangenomen beperkingen in de FML van 26 augustus 2020.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak beperkt de rechtbank zich daarom tot een toetsing van de vraag of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 augustus 2020, is de rechtbank niet gebleken dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 16 november 2020 geduide functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij is ook van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep per geduide functie bij eventuele signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft toegelicht waarom de medische belastbaarheid van eiseres in die functie niet wordt overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluit op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mocht baseren.
Conclusie
8. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiseres voor 31,07% arbeidsongeschikt is. Het beroep is daarom ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing wordt is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:246.