ECLI:NL:RBAMS:2022:6035

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/110813-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en witwassen

Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Darmstadt in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 mei 2022 en betreft strafbare feiten die zijn gepleegd in Duitsland, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, waarin werd bevestigd dat, indien de opgeëiste persoon in Duitsland wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland kan worden ondergaan.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van het ne bis in idem-beginsel, omdat het huidige EAB betrekking heeft op een ruimere periode en andere feiten dan het eerdere EAB waarvoor al overlevering was toegestaan. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van een goede procesorde en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/110813-22
RK nummer: 22/2429
Datum uitspraak: 7 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 april 2022 door het
Amtsgericht Darmstadt(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Darmstadt(Duitsland) van 5 april 2022 (dossiernummer: 25 Gs 1885/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbaar feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van en de bijlage bij het EAB waarnaar in onderdeel e) wordt verwezen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Generalstaatsanwaltschaftin Frankfurt am Main (Duitsland) heeft op 14 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
“We hereby guarantee that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW

De raadsman heeft bepleit dat er consequenties moeten worden verbonden aan het feit dat de officier van justitie de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB niet binnen drie dagen na ontvangst van het EAB heeft ingediend, zoals wettelijk is vereist. De rechtbank dient hierbij mee te wegen dat de opgeëiste persoon hierdoor langer in overleveringsdetentie heeft gezeten dan noodzakelijk was. Het is van belang om sancties op te leggen wanneer regelgeving niet wordt nageleefd, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet slaagt. De OLW stelt geen sanctie op het overschrijden van de termijn ex artikel 23, tweede lid, OLW. Overschrijding daarvan heeft dus in beginsel geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering. Dit is anders als sprake is van ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de opgeëiste persoon tekort wordt gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van de zaak. [1] Daarvan is in deze zaak echter niet gebleken.

7.7. Ne bis in idem

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat recent al onherroepelijk is geoordeeld dat de opgeëiste persoon moet worden overgeleverd aan Duitsland en wel voor praktisch dezelfde strafbare feiten. Artikel 9, eerste lid, sub c, OLW bepaalt dat overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing. Er is in Duitsland onherroepelijk besloten dat de opgeëiste persoon overgeleverd moest worden voor dezelfde strafbare feiten als die waarvoor nu (opnieuw) de overlevering wordt verzocht. Wanneer voornoemde bepaling extensief wordt geïnterpreteerd, kan worden gesteld dat niet nogmaals de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden gevraagd. Op grond van het voorgaande dient de rechtbank de overlevering dan ook te weigeren, hoewel dit, gezien de eerdere beslissing, niet zal voorkomen dat de opgeëiste persoon feitelijk zal worden overgedragen aan Duitsland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet twee keer voor dezelfde feiten wordt overgeleverd. Het EAB dat nu ter beoordeling voorligt, ziet weliswaar op grotendeels dezelfde feiten als genoemd in het EAB waarvoor de overlevering al is toegestaan, maar het hier voorliggende EAB ziet op een ruimere periode waarbinnen de feiten zijn gepleegd en ook een grotere hoeveelheid geld dan in het eerdere EAB. Duitsland heeft, om de opgeëiste ook voor deze ruimere feitomschrijving overgeleverd te krijgen en te kunnen vervolgen, ervoor gekozen een nieuw EAB uit te vaardigen. De opgeëiste persoon is voor dit nieuwe, tweede EAB opnieuw aangehouden en voorgeleid. Er is geen sprake van een ne bis in idem-situatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB dat nu voorligt ziet op een ruimere periode en op deels andere strafbare feiten dan het EAB waarvoor de overlevering al is toegestaan. Alleen al om die reden is geen sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon twee keer voor exact dezelfde feiten wordt overgeleverd. Bovendien staat, zo daar wel sprake van zou zijn, een eerdere overlevering niet — zonder meer — in de weg aan hernieuwde overlevering van dezelfde opgeëiste persoon wegens dezelfde feiten aan dezelfde lidstaat. [2] Nog daargelaten dat (ook) geen sprake is van een situatie dat de opgeëiste persoon ‘naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing’, is, gelet op het voorgaande, het
ne bis in idem-beginsel dan ook niet geschonden. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Darmstadt(Duitsland) voor de feiten zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB en de bijlage bij het EAB waarnaar in onderdeel e) wordt verwezen.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 18 maart 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT2566 en rechtbank Amsterdam 10 oktober 2006, ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ1408.
2.Rechtbank Amsterdam 2 september 2014,