ECLI:NL:RBAMS:2022:6036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/107208-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse rechtsstaat en de rechten van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 2 juni 2021 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 juni 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman overwogen, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het vonnis dat aan de overlevering ten grondslag ligt. De officier van justitie betoogde echter dat de Poolse autoriteiten aanvullende informatie hadden verstrekt waaruit bleek dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij een postadres had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon verantwoordelijk was voor het in de gaten houden van correspondentie en dat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten opleverde.

De rechtbank heeft ook de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld en vastgesteld dat aan de eisen van de OLW was voldaan. Ondanks eerdere vaststellingen van structurele gebreken in de Poolse rechtsorde, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bewijs was dat deze gebreken een concrete invloed hadden op de behandeling van de zaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/107208-22
RK nummer: 22/2372
Datum uitspraak: 7 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 juni 2021 door
the court Sąd Okręgowyin Kielce (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste peroon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Sąd Rejonowyin Kielce (Polen) van 27 februari 2019 (referentie: IX K 41/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het vonnis. De opgeëiste persoon en/of zijn advocaat waren niet aanwezig bij de zitting waarop de zaak werd behandeld en de opgeëiste persoon is niet over de uitspraak geïnformeerd. Hij zat vanaf juni 2018 tot en met juni 2019 gedetineerd in de gevangenis van Trezbinia (Polen) en hij is niet vanuit de detentie instelling aangevoerd. Daarnaast stellen de Poolse autoriteiten dat zij de oproeping voor de zitting naar een e-mailadres hebben verzonden. De opgeëiste persoon heeft echter geen e-mailadres. Hij stond niet ingeschreven in Polen maar verbleef bij zijn vader. Deze gegevens komen niet overeen met de informatie die vanuit Polen is verstrekt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, omdat de Poolse autoriteiten op 20 mei 2022 aanvullende informatie hebben verschaft waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zijn e-mailadres heeft opgegeven, de instructie heeft gekregen een eventuele adreswijziging door te geven, en is gewezen op de gevolgen als hij een eventuele adreswijziging niet zou doorgeven. De opgeëiste persoon is als verdachte gehoord in Polen en was op de hoogte van de procedure. In de loop van de zitting heeft de officier van justitie haar standpunt aangepast in die zin dat de opgeëiste persoon niet een e-mailadres, maar een postadres heeft opgegeven naar welk adres alle voor de procedure van belang zijnde informatie vervolgens is verzonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie vanuit Polen van 20 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in detentie zat op het moment dat hij is opgeroepen voor de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Daarnaast blijkt uit die informatie dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking jegens hem, van het feit dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en dat hij in het kader van deze procedure correspondentie van de justitiële autoriteiten in Polen zou ontvangen. Uit de aanvullende informatie blijkt verder dat de dagvaarding voor de terechtzitting is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De rechtbank heeft - met hulp van de aanwezige Poolse tolk - ter zitting vastgesteld dat, gelet op de Poolse bewoordingen in de aanvullende informatie, met de vertaalde woorden ‘
mailing adress’het postadres van de opgeëiste persoon wordt bedoeld en niet een e-mailadres. Tevens blijkt uit de aanvullende informatie vanuit Polen van 10 juni 2022 dat de opgeëiste persoon door de Poolse autoriteiten op de hoogte is gesteld van het feit dat correspondentie in de strafzaak naar het door hem opgegeven adres in Polen zou worden gezonden en als correct betekend zou worden aangemerkt zolang hij geen ander, nieuw, correspondentieadres zou opgeven, alsmede dat in dat geval de terechtzitting buiten zijn aanwezigheid zou kunnen plaatsvinden.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon was om in de gaten te houden of naar het door hem opgegeven adres correspondentie betreffende zijn strafzaak was gezonden. Door dit niet te doen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie over die strafzaak. Het toestaan van de overlevering levert onder deze omstandigheden geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, terwijl de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of de verdachte

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
In dit geval wordt de overlevering evenwel toegestaan, nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 207 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste peroon]aan
the court Sąd Okręgowyin Kielce (Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (