In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Rybnik, Polen, op 10 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, is gedetineerd in Nederland en verzoekt om overlevering aan Polen voor vervolging en tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf.
Tijdens de zitting op 23 juni 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is het gelijkstellingsverweer, dat beoogt de opgeëiste persoon gelijk te stellen aan een Nederlander, besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd die de onderbouwing van het gelijkstellingsverweer ondersteunen. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten om gelijkgesteld te worden met een Nederlander.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat de opgeëiste persoon geen concrete elementen heeft aangedragen die wijzen op een individueel reëel gevaar in zijn specifieke situatie. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.