ECLI:NL:RBAMS:2022:6068

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
19/6418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die sinds 2008 arbeidsongeschikt was. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, dat haar uitkering per 1 december 2019 zou eindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering op basis van de medische en arbeidskundige herbeoordeling terecht was, waarbij verweerder de rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen als zorgvuldig en consistent heeft beoordeeld. Eiseres heeft echter aangevoerd dat er aanvullende beperkingen moesten worden aangenomen vanwege haar medische klachten, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De totale procedure heeft meer dan drie jaar geduurd, terwijl de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep samen maximaal twee jaar zou mogen zijn. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,- voor eiseres. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van deze schadevergoeding en een proceskostenvergoeding van € 379,50 aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. D.L. Soedamah),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma),
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 13 mei 2019 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) meer krijgt.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiseres niet per 13 mei 2019, maar per 1 december 2019 eindigt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 23 maart 2021 geschorst, het vooronderzoek hervat en verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de medische stukken die door eiseres zijn ingebracht.
Verweerder heeft op 13 april 2021 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 april 2021 ingebracht. Eiseres heeft op 3 juni 2021 gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juni 2021. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 16 juni 2021 geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft vervolgens een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2021 overgelegd en een rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 1 oktober 2021. Eiseres heeft vervolgens gereageerd met een brief van 6 december 2021, met bijlage, waarna verweerder een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 april 2022 heeft overgelegd. Eiseres heeft daarop met een brief van 12 mei 2022 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen conform het bepaalde in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De Minister heeft afgezien van het voeren van verweer.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als [functie] voor 26 uur per week. Op 4 december 2008 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Aan het einde van de door de Wet WIA voorgeschreven wachttijd op 1 december 2010 is eiseres op arbeidskundige gronden voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Om die reden ontvangt eiseres vanaf 2 december 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering. [1]
1.3.
In 2013 en 2016 heeft de voormalige werkgever (eigenrisicodrager) van eiseres gevraagd om een herkeuring van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. In beide gevallen is een verzoek om eiseres in aanmerking te laten komen voor een IVA-uitkering [2] afgewezen.
2.1.
De werkgever heeft op 26 november 2018 opnieuw verzocht om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Volgens de werkgever zou na medisch onderzoek sprake zijn van duurzame beperkingen.
2.2.
Verweerder heeft een medische en arbeidskundige herbeoordeling laten uitvoeren. De conclusie van deze herbeoordeling is dat eiseres per 21 december 2019 voor 0% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft de bevindingen van het herbeoordelingsonderzoek overgenomen en op grond daarvan het primaire besluit genomen. In het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 13 mei 2019 geen WIA-uitkering meer krijgt, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
2.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. Op basis van dat onderzoek heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Volgens verweerder moet de WIA-uitkering van eiseres niet per 13 mei 2019, maar per 1 december 2019 worden beëindigd. Verweerder heeft daarvoor als motivering gegeven dat de arbeidskundige functies waarvoor eiseres in de primaire fase geschikt werd geacht, na herbeoordeling niet allemaal als passend voor eiseres zijn te beschouwen. Wel zijn andere arbeidskundige functies te duiden, waarmee eiseres 100% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij arbeidsongeschikt werd.
2.5.
Eiseres is het niet eens met de beslissing van verweerder en heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder de WIA-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd per 1 december 2019.
3.2.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Amber-herbeoordeling
4.1.
Eiseres stelt dat er in deze procedure een zogenaamde amber-herbeoordeling had moeten plaatvinden.
4.2.
De rechtbank heeft verweerder vervolgens verzocht om alsnog te beoordelen of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als die heeft geleid tot toekenning van de per 1 december 2019 beëindigde WIA-uitkering.
4.3.
Verweerder heeft de belastbaarheid van eiseres bepaald per 1 december 2019 en – aanvullend - per 10 december 2020. Verweerder heeft de belastbaarheid van eiseres beoordeeld per datum van de beëindiging van de WIA-uitkering en verweerder heeft per datum van de door eiseres overgelegde onderzoeksresultaten van de dermatoloog van 10 december 2020 vervolgens beoordeeld of er toegenomen beperkingen zijn die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Er zijn daarom twee data in geding.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen vanwege de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht zorgvuldig tot stand gekomen. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd. De rechtbank maakt daarnaast uit het rapport van 13 februari 2019 op dat het onderzoek door de arts fysiek heeft plaatsgevonden. Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de telefonische hoorzitting van 20 juni 2019 bijgewoond. Zij heeft als diagnose gesteld: diverse allergieën met ernstige reacties, astma, hypothyreoïdie, fenomeen van Raynaud in top rechterwijsvinger, recidiverende speekselklierontsteking en spanningsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op de vragen van de rechtbank gereageerd met een rapport van 27 augustus 2021 en heeft twee nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijsten (FML’s) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens met een rapport van 1 oktober 2021 gereageerd. In beroep heeft eiseres meerdere nieuwe medische stukken ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat het medisch onderzoek onvolledig is geweest. De rapportages zijn inzichtelijk, bevatten geen tegenstrijdigheden en het onderzoek kan de getrokken conclusies dragen.
Inhoudelijke beoordeling medische rapportage
5.2.
Eiseres stelt dat er aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen vanwege haar huidklachten bij contact met karton/papier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd in het aanvullend rapport van 22 april 2022. Zij stelt dat de objectiveerbare gegevens in het ingebrachte mailbericht van de dermatoloog-allergoloog van het Amsterdam UMC van 30 november 2021 overeen komen met de gegevens die reeds eerder werden ontvangen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met gerichte allergietesten geen oorzakelijk verband geobjectiveerd. Ofwel: er is geen sprake van een allergische reactie. De huidreacties van eiseres bij de allergietest waren zowel niet consistent als ook niet consequent, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus geen geobjectiveerde beperking voor het werken met karton/papier, enkel een subjectieve beleving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat vanwege de gestelde huidklachten bij contact met karton/papier geen aanvullende beperkingen hoeven te worden aangenomen.
5.3.
Eiseres stelt verder dat zij bij het ruiken van de geur van bepaalde voedingsmiddelen een anafylactische shock krijgt en dat ze daarom meer beperkt moet worden geacht door verweerder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd in het rapport van 19 maart 2020 op de brief van 17 februari 2020 van de behandelend internist-allergoloog. Zij stelt dat uit de brief niet blijkt dat er een anafylactische reactie is vastgesteld op de geur van banaan of komkommer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende informatie opgevraagd en de internist-allergoloog heeft met de brief van 16 april 2020 aanvullende informatie verstrekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in haar reactie van 20 mei 2020 toegelicht dat de internist-allergoloog op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke allergieën er spelen en op welke wijze contact moet worden vermeden. Deze details zijn een aanvulling op de reeds opgestelde FML en er is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding de gegevens van de allergoloog toe te voegen aan de beschrijving van de belastbaarheid zoals is weergegeven in voorgaande rapportages. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de FML geen mogelijkheid biedt voor het opnemen van deze nadere motivering, maar dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de rapporten en de FML bij het onderzoek betrekt.
5.4.
Eiseres stelt ook dat onvoldoende rekening is gehouden met haar contactallergie voor limone en linalol. Zij heeft ter onderbouwing een brief van de dermatoloog van 27 januari 2021 ingebracht waaruit volgens haar een objectivering van haar klachten blijkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een amber-herbeoordeling verricht, zoals hierboven vermeld. Vervolgens zijn vanwege de onderzoeksresultaten van de dermatoloog van 10 december 2020 aanvullende beperkingen aangenomen in de FML die ziet op de datum in geding 10 december 2020. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat in zoverre aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen.
5.5.
Volgens eiseres is onvoldoende rekening gehouden met de pijn die zij heeft in haar rechterwijsvinger. Eiseres heeft een verslag ingebracht van 3 mei 2021 waaruit blijkt dat de radioloog een tumor heeft aangetroffen in haar rechterwijsvinger. Hiermee meent eiseres dat er medisch objectiveerbaar bewijs is om de belastbaarheid te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een rapport van 27 augustus 2021 gereageerd op het verslag van de radioloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens aanvullende beperkingen aangenomen naar aanleiding van de tumor in de rechterwijsvinger van eiseres, zoals blijkt uit het rapport van 27 augustus 2021. Zo is eiseres aanvullend beperkt geacht op het rechtstreeks contact van de rechterhand met koude objecten/-vloeistoffen. Ook is een toelichting toegevoegd dat taken waarin directe druk op de nagel van de rechterwijsvinger ontstaat, niet passend zijn.
5.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen en gaat daarom uit van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen in de FML die ziet op de datum in geding 1 december 2019 en in de FML die ziet op de datum in geding 10 december 2020.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
6.1.
Eiseres voert aan dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn vanwege haar beperkingen als gevolg van allergieën.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hiervoor al is geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met twee rapporten van 1 oktober 2021 gereageerd op de vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 1 december 2019 en per 10 december 2020. De rechtbank kan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen en licht dat hieronder toe.
Datum in geding 1 december 2019
6.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 oktober 2021 toegelicht dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiseres. Zij heeft per functie voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Contact met latexhandschoenen in de functie medewerker postverzorging (SBC-code 315140) kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden voorkomen door het dragen van stoffen handschoenen. Bij geen van de geselecteerde functies is sprake van rechtstreeks contact met koude objecten en/of vloeistoffen. Er is tevens geen sprake van taken waarbij directe druk op de nagel van de rechterwijsvinger ontstaat. De functie secretarieel medewerker (SBC-code 315030) is komen te vervallen, omdat daarin mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid van eiseres plaatsvindt.
Datum in geding 10 december 2020
6.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 oktober 2021 toegelicht dat de geselecteerde functies geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat wat betreft huidcontact de functies geschikt zijn. Mocht dat nodig zijn dan kan eiseres stoffen handschoenen dragen. Verder zijn er bij de functies geen taken waarbij de rechterhand van eiseres rechtstreeks contact heeft met koude objecten en/of vloeistoffen en er zijn geen taken waarin direct druk op de nagel van eiseres haar rechterwijsvinger ontstaat. Ten aanzien van de functie medewerker postverzorging (SBC-code 315140) heeft de arbeidsdeskundige verder nog toegelicht dat de tilbelasting tijdens het werk is besproken met de verzekeringsarts en akkoord is bevonden. Eiseres is niet fysiek beperkt ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. De signalering op het maken van hoofdbewegingen is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet bezwaarlijk, omdat eiseres niet beperkt is ten aanzien van dit beoordelingspunt en het geen uiterste standen van het hoofd betreft. Het hoofd kan ongehinderd bewogen worden en de belasting valt binnen de mogelijkheden van eiseres.
6.5
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met zijn rapportages naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt dat en op grond waarvan de geselecteerde functies voor eiseres geschikt zijn. Het bestreden besluit berust daarom ook in arbeidskundig opzicht op een deugdelijke grondslag.
Redelijke termijn
7.1.
Eiser heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn uit
artikel 6, eerste lid van het EVRM [3] is overschreden.
7.2.
De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep door de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. [4] De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet.
7.3.
Voor de situatie van eiseres betekent dit het volgende. De procedure in haar geheel heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 23 april 2019 tot aan de datum van deze uitspraak (15 september 2022) 3 jaar en 4 maanden geduurd. De redelijke termijn verstreek op 23 april 2021, terwijl er geen omstandigheden zijn die een langere behandelingsduur dan twee jaar rechtvaardigen. De redelijke termijn is dan ook met één jaar en ruim vier maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-.
7.4.
Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Immers, het tijdsverloop heeft vanaf het ontvangst van het beroepschrift van 2 december 2019 tot de uitspraak ongeveer 2 jaar 8 maanden geduurd.
Conclusie
8. Verweerder heeft op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op minder dan 35% bepaald.
9. Het vorenstaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres per 1 december 2019 en per 10 december 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk.
11. In verband met de toekenning van een schadevergoeding is er aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen aan eiser. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 379,50 (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat de Staat uitsluitend wordt veroordeeld in de proceskosten in verband met toekenning van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn hanteert de rechtbank een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiseres tot een bedrag van € 2.500,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
2.Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
3.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252