In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2015 vastgesteld op € 1.272.500,-. Eiseres, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar de waarde te hoog had vastgesteld. In de uitspraak op bezwaar werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 juni 2022 werd de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar werd bijgestaan door een taxateur.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in beroep de WOZ-waarde had verlaagd naar € 1.266.500,-, wat aansluit bij de gecorrigeerde transactieprijs van de woning per waardepeildatum 1 januari 2014. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat eiseres niet voldoende identieke woningen had aangedragen ter ondersteuning van haar stelling.
De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres voor het kalenderjaar 2015 op € 1.266.500,- moet worden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.