ECLI:NL:RBAMS:2022:6241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
AMS 21/4597
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een opgelegde boete aan een werknemer in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse werknemer en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de rechtmatigheid van een opgelegde boete van € 3.513,46. De werknemer had toestemming gekregen om van 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019 met behoud van zijn WW-uitkering naar werk te zoeken in Polen. Echter, de werknemer was al op 1 februari 2019 naar Polen vertrokken en had dit niet gemeld aan het UWV. Het UWV had daarop de WW-uitkering teruggevorderd en een boete opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.

De rechtbank oordeelde dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat het UWV ook de WW-uitkering had teruggevorderd voor de periode waarin de werknemer wel toestemming had om in Polen te verblijven. De rechtbank vond het onevenredig dat naast de terugvordering van de WW-uitkering ook een boete was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de werknemer gegrond, vernietigde het besluit van het UWV en herstelde de situatie door te bepalen dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Tevens werd het UWV verplicht om het griffierecht van € 49,- aan de werknemer te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om zorgvuldig om te gaan met de oplegging van boetes in situaties waarin al andere sancties, zoals terugvordering van uitkeringen, zijn opgelegd. De werknemer heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4597

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)(verweerder)
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van
3 augustus 2021 op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, A.A.M. Schellings-Turowiecka als tolk in de Poolse taal en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 augustus 2021;
  • herroept het besluit van 24 februari 2021;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een boete van € 3.513,46,-.
1.2.
Met het bestreden besluit van 3 augustus 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de boete aan eiser ten onrechte is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
Op 21 februari 2019 heeft verweerder aan eiser toestemming verleend om van
1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019 met behoud van zijn WW [1] -uitkering naar werk te zoeken in Polen. Gebleken is dat eiser al op 1 februari 2019 naar Polen is vertrokken. Eiser heeft hierover niet aan verweerder gemeld dat hij in het buitenland verbleef anders dan wegens vakantie. Verweerder heeft de WW-uitkering van eiser teruggevorderd over de periode 1 februari 2019 tot en met 31 mei 2019. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 3.513,46,-, omdat eiser zich niet aan zijn inlichtingenplicht heeft gehouden.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de WW-uitkering ook is teruggevorderd over de periode dat eiser wél toestemming had om in Polen te verblijven. De rechtbank is van oordeel dat dat verweerder over deze periode de WW-uitkering ten onrechte heeft teruggevorderd. Het beroep van eiser ziet echter niet meer op de terugvordering van de WW-uitkering: tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase heeft eiser namelijk zijn beroep over dit deel van het besluit ingetrokken.
2.4.
De rechtbank weegt bovenstaande echter wel mee in haar beoordeling. De rechtbank acht het onevenredig dat verweerder, naast het terugvorderen van de WW-uitkering ook over de periode dat eiser wel toestemming had om in Polen te verblijven, aan eiser een boete heeft opgelegd van 50% van het terugvorderingsbedrag. [2] Gelet hierop kan de boete niet in stand blijven. Verweerder zal de boete, vermeerderd met de wettelijke rente, aan eiser moeten terugbetalen.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit.
3.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
3.3.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022 door
mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr.I.G.A. Karregat, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet.
2.De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van 31 maart 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1855). De rechtbank heeft in deze zaak geoordeeld dat het onevenredig is om een WW-uitkering terug te vorderen voor de gehele periode dat wel toestemming is verleend om naar het buitenland te vertrekken. De rechtbank heeft de terug te vorderen periode beperkt tot de periode waarin eiseres geen toestemming had om in het buitenland te verblijven. Ook heeft de rechtbank in deze zaak de opgelegde boete gematigd naar € 100,-.