ECLI:NL:RBAMS:2022:6316

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4229
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin eiseres werd opgedragen een deel van haar studiefinanciering over 2017 terug te betalen. Eiseres, die een HBO-opleiding volgt, ontving in 2017 studiefinanciering, maar kreeg ook een nabetaling van haar Wajong-uitkering, wat leidde tot een overschrijding van de bijverdiengrens. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte de nabetaling volledig aan het verzamelinkomen van 2017 heeft toegerekend, zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van eiseres. De rechtbank concludeert dat de hardheidsclausule van toepassing had moeten zijn, waardoor de vordering van de minister achterwege had moeten blijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Rezaie),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder dat eiseres een deel van haar studiefinanciering over 2017 moet terugbetalen.
2.1.
Eiseres volgt een HBO opleiding aan de [school] en ontvangt in 2017 studiefinanciering. In de maanden januari tot en met augustus 2017 ontvangt zij een bedrag van € 1.023,69 per maand, bestaande uit een prestatiebeurs [1] , een lening en collegegeld krediet. Vanaf 1 september 2017 heeft eiseres geen recht meer op een deel van de prestatiebeurs (de basisbeurs en de aanvullende beurs). Zij heeft in de periode na
1 september 2017 nog wel het studentenreisproduct ontvangen wat onderdeel is van de prestatiebeurs. Haar recht op het studentenreisproduct verloopt op 31 augustus 2018. Het UWV heeft op 2 mei 2017 met terugwerkende kracht tot september 2013 een Wajong [2] -uitkering aan eiseres toegekend. Eiseres heeft daardoor in 2017 een nabetaling voor de misgelopen Wajong-uitkering ontvangen van € 10.618,15.
2.2.
Bij besluit van 10 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres te veel heeft bijverdiend in het studiefinancieringstijdvak 2017 (januari tot en met december 2017), beslist dat er een schuld is ontstaan van € 4.316,25 en dat zij dit bedrag moet terugbetalen. De bezwaren die eiseres hiertegen heeft ingediend zijn bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De zaak werd met partijen besproken op een zitting op 7 september 2022. Hierbij was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Standpunten van partijen
3.1.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres in 2017 te veel heeft bijverdiend. Op eiseres is artikel 3:17 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) van toepassing, gelet op artikel 12:19, eerste lid, van de Wsf 2000. Eiseres mocht in het studiefinancieringstijdvak 2017 (januari tot en met december) daarom € 14.215,75 bijverdienen [3] en uit het verzamelinkomen van eiseres blijkt dat zij in 2017 € 18.532,- heeft bijverdiend. Dat is € 4.316,25 te veel en daarom is er een schuld ontstaan en moet eiseres het te veel ontvangen bedrag aan prestatiebeurs terugbetalen. Dat dit het gevolg is van een nabetaling van de Wajong uitkering van eiseres maakt volgens verweerder de situatie niet anders. De belastingdienst bepaalt waar het verzamelinkomen uit bestaat en de Wsf 2000 kent – anders dan bijvoorbeeld de Wet op de zorgtoeslag en/of huurtoeslag – het begrip bijzonder inkomen niet waardoor de nabetaling van het UWV niet buiten beschouwing gelaten kan worden. Daarnaast is het toetsingsinkomen uitgezonderd van de hardheidsclausule. Verweerder moet daarom, vanwege de dwingendrechtelijke bepaling in de wet, terugvorderen nu te veel is bijverdiend.
3.2.
Eiseres voert aan dat zij niet kon weten dat zij in 2017 boven de bijverdiengrens terecht was gekomen. Eiseres heeft namelijk, nadat zij een procedure voerde tegen het UWV, in 2017 in één keer haar misgelopen Wajong uitkering ontvangen van de periode van 2013 tot en met 2017. Zij voert aan dat zij niet wist dat de nabetaling geheel zou worden toegeschreven aan haar verzamelinkomen van 2017 en dat dit ook niet zou moeten omdat de nabetaling betrekking heeft op meerdere jaren. De nabetaling is voor haar toeslagen ook verdeeld over meerdere jaren. Voorts stelt eiseres dat verweerder kan afwijken van artikel 3.17 , eerste lid, van de Wsf 2000, nu het toerekenen van de nabetaling aan een jaar zeer verstrekkende financiële gevolgen heeft en dit bijzonder inkomen niet in de wet is voorzien. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder de hardheidsclausule moet toepassen, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden gelegen in de financiële en persoonlijke situatie van eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat verweerder artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 met toepassing van de hardheidsclausule buiten toepassing had moeten laten en daarmee had moeten afzien van het opleggen van een vordering wegens meerinkomen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het toetsingsinkomen, zoals verweerder heeft overgenomen van de belastingdienst, vaststaat. Dat betekent dat verweerder niet de mogelijkheid heeft om de nabetaling te verdelen en dus niet aan meerdere belastingjaren kan toekennen. Ook is op grond van artikel 11.5, tweede lid, onder b, van de Wsf 2000, de hardheidsclausule niet van toepassing op het begrip toetsingsinkomen. Wel kan verweerder een vordering bij (te veel) bijverdienen achterwege laten. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 maart 2022 [4] volgt dat het achterwege laten van een vordering wegens meerinkomen met toepassing van de hardheidsclausule mogelijk is, maar slechts indien het de studerende onmogelijk is geweest om de bijverdiensten te staken of het studiefinancieringstijdvak in te korten.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ten onrechte in de periode van 27 september 2013 tot en met 31 augustus 2017 geen Wajong-uitkering heeft ontvangen. Eiseres is hiertegen een procedure gestart. Na het instellen van hoger beroep bij de Centrale Raad van Bestuur heeft het UWV alsnog de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht aan eiseres toegekend. Het UWV heeft vervolgens eiseres haar Wajong-uitkering opnieuw berekend en geconcludeerd dat eiseres twee nabetalingen zou moeten ontvangen. Voor de periode van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2017 een bedrag van € 9.546,26 en voor de periode van 27 september 2013 tot en met 31 augustus 2014 een bedrag van € 1.071,89. Deze nabetalingen zijn aan eiseres overgemaakt in 2017.
4.4.
Daarmee staat het vast dat eiseres deze twee nabetalingen niet in de hand had, waardoor het onmogelijk was deze bijverdienste te staken. Eiseres zag immers pas in mei 2018, toen zij de aanslag Inkomstenbelasting van de Belastingdienst over 2017 ontving, dat de nabetalingen volledig aan het verzamelinkomen over 2017 waren toegeschreven. Toen kon zij pas weten dat zij over 2017 teveel had verdiend in de zin van artikel 3.17 eerste lid van de Wsf 2000. Verweerder verwijt eiseres vervolgens dat zij haar studiefinanciering niet heeft stopgezet (met terugwerkende kracht) nadat zij de nabetaling had ontvangen. Zij had hier volgens verweerder op grond van artikel 3.17, elfde lid, van de Wsf 2000 tot 1 juli 2018 de tijd voor. Echter, verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe stopzetting met terugwerkende kracht over 2017, eiseres zou hebben geholpen. Indien eiseres in mei 2018 de studiefinanciering over 2017 had stopgezet, zou zij namelijk alsnog de in 2017 ontvangen bedragen aan verweerder hebben moeten terugbetalen. Verweerder heeft op de zitting terecht opgemerkt dat eiseres na 1 september 2017 nog wel een studentenreisproduct ontving, maar dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het meetmoment voor de rechtbank is namelijk mei 2018, eiseres wist namelijk toen pas dat de belastingdienst beide nabetalingen geheel aan het belastingjaar 2017 zou toeschrijven.
4.5.
De rechtbank komt daarom in deze specifieke situatie tot het oordeel dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen en de vordering achterwege had moeten laten, ondanks dat verweerder uit mocht gaan van het toetsingsinkomen zoals geregistreerd door de belastingdienst. Hier speelt voor de rechtbank ook een rol dat als eiseres in de jaren 2013 tot 2017 haar Wajong-uitkering gewoon had gekregen, zij nooit in deze positie zou zijn geweest. Doordat het ene bestuursorgaan, het UWV, ten onrechte in de jaren 2013 tot 2017 aan eiseres geen Wajong uitkering verstrekte, en vervolgens, na een procedure, de uitkering alsnog met terugwerkende kracht uitbetaalt, komt eiseres in de problemen bij een ander bestuursorgaan, verweerder. Dat aspect dient naar het oordeel van de rechtbank ook mee te wegen in het kader van een beroep op de hardheidsclausule.
Conclusie
5.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigd het bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder de vordering achterwege had moeten laten. Omdat eiseres gelijk krijgt, krijgt zij de kosten vergoed krijgt die zij in deze procedure heeft gemaakt.
5.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. J.L. van Egmond, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Eiseres krijgt € 290,68 aan basisbeurs en € 274,88 aan aanvullende beurs. Dit valt onder de prestatiebeurs en wordt een gift als zij binnen tien jaar haar diploma haalt.
2.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
3.Bijverdiengrens 2017.