ECLI:NL:RBAMS:2022:64

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/751112-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vordering tot behandeling Europees aanhoudingsbevel

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Estse autoriteiten. De vordering was ingediend op 11 november 2021 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1975 en met de Italiaanse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 23 december 2021 heeft de verdediging aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het EAB op diezelfde dag door de Estse autoriteiten was ingetrokken. De officier van justitie betwistte deze intrekking en stelde dat deze nietig was, omdat de opgeëiste persoon een straf had gekregen via een videoverbinding, wat volgens de Nederlandse wet niet is toegestaan.

De rechtbank heeft de zorgen van de officier van justitie over de schending van de Nederlandse soevereiniteit door de Estse autoriteiten erkend, maar oordeelde dat de intrekking van het EAB de grondslag voor de vordering van de officier van justitie had doen vervallen. De rechtbank volgde de conclusie van de raadsman dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in zijn vordering. De rechtbank heeft vervolgens de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB en heeft de geschorste overleveringsdetentie opgeheven. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. M. van Mourik, met mrs. M.T.C. de Vries en J.H. Beestman als rechters, en griffier mr. F.A. Potters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751112-21
RK nummer: 21/6169
Datum uitspraak: 6 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 september 2020 door
the Lääne District Prosecutor’s Office(Estland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg
.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat het EAB is ingetrokken. Op 23 december 2021 heeft de opgeëiste persoon een deal afgesproken met de Estse officier van justitie, welke later is bekrachtigd door de Estse rechter middels een zitting via videoverbinding. De uitvaardigende autoriteit heeft vervolgens op 23 december 2021 laten weten dat zij het EAB heeft ingetrokken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de niet-ontvankelijkheid. Er is sprake van een nietige intrekking van het EAB nu een Estse rechter via een videoverbinding een straf heeft opgelegd aan de opgeëiste persoon, terwijl de opgeëiste persoon zich op Nederlands grondgebied begeeft. Nederland kent geen wet voor berechtingen via een videoverbinding. Daarnaast is dit ook een schending van het Kaderbesluit. Er is sprake van een schending van de soevereiniteit. Primair heeft de officier van justitie gevraagd de intrekking van het EAB nietig te verklaren en de uitspraak van de Estse autoriteiten daarmee nietig te verklaren. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht de Estse autoriteiten op deze gang van zaken aan te spreken nu Nederland een procedure via een videoverbinding niet kent en onduidelijk is wat voor gevolgen dit heeft voor het EAB. Meer subsidiair heeft de officier van justitie aangegeven niet-ontvankelijk te moeten worden verklaard, als de rechtbank geen aanleiding ziet om nadere vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank wil voorop stellen dat zij de zorgen van de officier van justitie deelt met betrekking tot de (mogelijke) schending van de Nederlandse soevereiniteit door het handelen van de Estse autoriteiten. De rechtbank merkt op dat dit een aangelegenheid is die op ministerieel niveau dient te worden besproken en heeft er alle vertrouwen in dat de officier van justitie melding zal maken van de geschetste gang van zaken.
Met betrekking tot deze zaak ziet de rechtbank zich voor een situatie gesteld waarbij het EAB is ingetrokken. Gelet hierop is de grondslag aan de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het overleveringsverzoek komen te ontvallen. De rechtbank volgt de raadsman dan ook in zijn conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

4.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.