In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering beoordeeld. Eiseres, een migrerend werknemer, had haar aanvraag om studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) ingediend, maar deze was door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer AMS 21/3356.
Eiseres had in beroep aangevoerd dat zij sinds augustus 2019 als migrerend werknemer moet worden aangemerkt en dat haar stageovereenkomst met [bedrijf 1] als een arbeidsovereenkomst moet worden beschouwd. De minister had echter gesteld dat de stage niet voldeed aan de criteria voor reële en daadwerkelijke arbeid, en dat eiseres niet aan de nationaliteitseis voldeed voor studiefinanciering. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de minister zorgvuldig gewogen, waarbij de nadruk lag op de vraag of de stage als arbeid kon worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat de stage van eiseres, hoewel zij een vergoeding ontving, voornamelijk gericht was op onderwijsdoelen en niet voldeed aan de criteria voor reële en daadwerkelijke arbeid. De rechtbank oordeelt dat eiseres voor de periode van oktober tot en met december 2020 geen recht heeft op studiefinanciering, maar dat het beroep gegrond is voor de periode van maart tot en met september 2020. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor deze periode en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiseres.