Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij verschillende strafbare feiten, waaronder de productie van drugs en het sluikstorten van chemisch afval. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Colombiaanse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 26 januari 2022 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat het EAB niet genoegzaam is, met name met betrekking tot de beschuldigingen van sluikstorten. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de criminele organisatie en de strafbare feiten voldoende is aangetoond in het EAB.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB een duidelijke omschrijving bevat van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, en dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de vereisten van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft opgemerkt dat er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, en mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Dijk.