ECLI:NL:RBAMS:2022:6603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
20/6740 en 22/635
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo) voor eiseres wegens voldoende zelfredzaamheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo). Eiseres, die van 1989 tot 1997 in Nederland woonde, is in 2019 met haar dochter teruggekeerd naar Nederland en is sindsdien dakloos. De aanvraag voor maatschappelijke opvang is door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat eiseres volgens de GGD voldoende zelfredzaam is. Eiseres heeft in beroep gevraagd om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de claim dat het college een verkeerd criterium hanteert bij de beoordeling van zelfredzaamheid. Eiseres stelt dat haar psychische en fysieke problemen haar in staat stellen om zelfstandig te wonen, maar de rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat eiseres voldoende zelfredzaam is. De rechtbank wijst erop dat maatschappelijke opvang niet bedoeld is om huisvestingsproblemen van zelfredzame burgers op te lossen. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de afwijzing van opvang inbreuk maakt op het recht van haar dochter als Unieburger om vrij in Nederland te verblijven, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van dit recht.

De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/6740 en 22/635
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van 9 november 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (het college)

(gemachtigde: mr. E. Mensing van Charante).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om aan haar maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo) toe te kennen en beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat de noodopvang wordt voortgezet.
2. Eiseres heeft van 1989 tot 1997 in Nederland gewoond. Haar echtgenoot heeft haar in 1997 in Marokko bij haar schoonfamilie achtergelaten en is zelf teruggekeerd naar Nederland. In mei 2019 is eiseres met haar dochter [naam 1] teruggegaan naar Nederland. Zij hebben een jaar bij eiseres’ dochter [naam 2] in een eenkamerappartement gewoond. Omdat de verhuurder hiermee niet akkoord ging, zijn zij en [naam 1] sindsdien dakloos. Sinds 4 november 2020 verblijven eiseres en [naam 1] in een noodopvang. Het lukte eiseres niet om zelf opvang te regelen en daarom heeft eiseres maatschappelijke opvang aangevraagd.
3. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juli 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 november 2020 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het college heeft hierbij verwezen naar de screening van de GGD van 2 en 4 juni 2020, waarin wordt geadviseerd de aanvraag af te wijzen. Volgens de GGD is eiseres niet beperkt zelfredzaam en zijn haar hulpvragen niet van zo’n aard en zwaarte dat een zorgtraject binnen de maatschappelijke opvang passend is.
4. Eiseres is vervolgens in beroep gegaan en heeft hangende beroep om een voorlopige voorziening verzocht.
5. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening eerst op een zitting van 17 februari 2022 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar dochter, de gemachtigde van eiseres, [de persoon 1] als tolk en namens het college, mr. J.C. Smit.
6. Vervolgens is het beroep op een zitting van 31 mei 2022 door de rechtbank behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [de persoon 2] als tolk en namens het college, mr. J.C. Smit.
7. Op 11 augustus 2022 is eiseres opnieuw onderzocht door de GGD. Het advies was wederom om de aanvraag af te wijzen. Het college heeft daarom laten weten ook geen nieuw standpunt in te nemen.
8. De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 6 oktober 2022 opnieuw op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [de persoon 2] als tolk en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het zelfredzaamheidscriterium
11. Volgens eiseres gebruikt het college een verkeerd criterium – het zelfredzaamheidscriterium – bij de beoordeling of iemand maatschappelijke opvang nodig heeft. In de Wmo wordt in het kader van maatschappelijke opvang namelijk de term ‘eigen kracht’ en niet ‘zelfredzaamheid’ genoemd. Ook is de uitleg die het college aan het zelfredzaamheidscriterium geeft te beperkt, omdat alleen mensen met psychische- of verslavingsproblemen als niet zelfredzaam worden gezien. Op deze manier wordt de toegang tot de maatschappelijke opvang ten onrechte beperkt tot deze groep. Nederland is in dit kader eerder veroordeeld door het Europese Comité voor de Sociale Rechten (het ECSR) in de zaak [naam 3] . [1]
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft aan de hand van het criterium beperkte zelfredzaamheid op meerdere leefgebieden getoetst of eiseres in staat is zich te handhaven in de samenleving. Volgens vaste rechtspraak is het zelfredzaamheidscriterium dat het college gebruikt een juiste beoordelingsmaatstaf. [2] De verwijzing naar de zaak [naam 3] kan eiseres ook niet baten. Die zaak is in het verleden in opvangzaken ook meerdere malen aan de orde geweest bij de Centrale Raad van Beroep. [3] Toen is geoordeeld dat er uit de zaak [naam 3] niet een algemene en/of onvoorwaardelijke plicht van de Nederlandse overheid en/of het college voortvloeit om een ieder van huisvesting te voorzien, en ook geen onvoorwaardelijk afdwingbaar concreet omschreven individueel recht op onderdak.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
13. Eiseres voert aan dat de conclusie van het onderzoek van de GGD dat zij beperkt zelfredzaam is onnavolgbaar is, gelet op de veelvoud aan problematiek die zij heeft. Eiseres is getraumatiseerd door jaren van gedwongen achterlating, opsluiting en ander huiselijk geweld. Door psychische problematiek heeft eiseres slaapproblemen, piekert zij veel en is zij niet in staat om oplossingen te bedenken. Uit de screening blijkt dat er een vermoeden is van cognitieve problematiek en dat zij niet over de vaardigheden beschikt om zelfstandig te wonen. Daarnaast heeft eiseres fysieke problemen, problemen op gebied van maatschappelijke participatie en geen netwerk. Eiseres wijst er ook op dat [naam 1] erg lijdt onder de huidige situatie. Eiseres heeft een verklaring van haar psychiater overgelegd waarin staat dat het voor eiseres’ herstel noodzakelijk is dat zij over adequate woonruimte kan beschikken. Ook heeft haar dochter [naam 4] verklaard dat zij eiseres en [naam 1] veel moet helpen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college kunnen besluiten dat eiseres en haar dochter niet in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening opvang onder de Wmo. Het college heeft dat kunnen baseren op de screeningsverslagen van de GGD, die onderzoek heeft gedaan naar de persoonlijke omstandigheden en zelfredzaamheid van eiseres op meerdere leefgebieden en die kortgezegd heeft geconcludeerd dat eiseres voldoende zelfredzaam is. Het college heeft in het bestreden besluit aan de hand van een stappenplan toegelicht dat de hulpvragen van eiseres die niet zien op het vinden van een woning (ondersteuning bij reizen, ondersteuning bij gesprekken met instanties en ondersteuning bij post en administratie), geen hulpvragen zijn die tot de conclusie leiden dat sprake is van een probleem in de zelfredzaamheid. De rechtbank kan dit volgen. Bovendien zijn er indicaties dat eiseres juist goed in staat is om zichzelf te handhaven: eiseres doet vrijwilligerswerk bij een Marokkaanse bakker en verricht mantelzorgwerkzaamheden voor haar ernstig zieke dochter [naam 2] . Verder krijgt eiseres een uitkering en kan zij met geld omgaan. Haar trajectbegeleider heeft ook gezegd dat zij steeds beter Nederlands kan en bepaalde administratieve taken nu op zich kan nemen. Eiseres is ook zelf in staat om op woningen te reageren. Er is dus vooral sprake van een huisvestingsprobleem. Zoals de Centrale Raad van Beroep bij herhaling heeft bepaald, is maatschappelijke opvang op grond van de Wmo niet bedoeld om huisvestingsproblemen van zelfredzame burgers op te lossen.
De rechtbank begrijpt dat het zwaar is voor eiseres en dat zij gebaat zou zijn bij een eigen woning, maar hiervoor is de Wmo 2015 niet bedoeld, nu zij gelet op het voorgaande zelfredzaam moet worden geacht. Dat eiseres door een psychiater behandeld wordt en [naam 1] door een psycholoog, maakt dit niet anders. De beschreven klachten zijn – zonder af te willen doen aan hoe de situatie voor eiseres en [naam 1] is – niet dusdanig dat maatschappelijke opvang passend moet worden geacht.
Effectief genot van verblijf binnen de Europese Unie
15. Eiseres betoogt dat door de weigering van maatschappelijke opvang inbreuk wordt gemaakt op het recht van [naam 1] als Unieburger om vrij in Nederland te verblijven, zoals geformuleerd in artikel 20 van het VWEU. [4]
16. Anders dan eiseres stelt, betekent het onthouden van toegang tot de maatschappelijke opvang niet dat zij en haar dochter daardoor worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. Daarvoor zal namelijk moeten worden gekeken of de individuele omstandigheden in de zaak maken dat het iemand uiterst moeilijk of onmogelijk wordt gemaakt om binnen de EU te verblijven. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is in het geval van (de dochter van) eiseres. Vooropgesteld moet worden dat eiseres en haar dochter niet op een andere wijze worden behandeld dan Nederlandse gezinnen. Ook Nederlandse gezinnen moeten namelijk aan de gestelde voorwaarden voldoen. Daarnaast krijgt eiseres andere sociale voorzieningen, zoals een bijstandsuitkering, om te kunnen voorzien in een menswaardig bestaan voor zichzelf en haar dochter. Dat betekent dat eiseres daarmee in beginsel voldoende middelen heeft om zichzelf en haar dochter te handhaven in Nederland, waardoor zij in zoverre niet worden gedwongen om de EU te verlaten.
Kinderrechten
17. Eiseres betoogt verder dat het weigeren van opvang ertoe leidt dat eiseres en haar dochter op straat belanden en dat is, gelet op de belangen van de kinderen, ontoelaatbaar. Het college is op grond van de artikelen 8 van het EVRM [5] en 3 van het IVRK [6] , in het licht bezien van de artikelen 27 van het IVRK en 17 en 31 van het ESH [7] , verplicht aan appellante en haar gezin opvang te verstrekken. In dit kader heeft zij ook verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 21 september 2012, waarin wordt geoordeeld dat aan kinderen een zelfstandig recht op opvang toekomt, ongeacht ‘gedragingen van familieleden’. [8]
18. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat in een geval zoals hier aan de orde – waarin eiseres geacht wordt zelf een woning te kunnen vinden, geen positieve verplichting bestaat om een maatwerkvoorziening te verstrekken. [9] Verder is geen sprake van schending van artikel 3 van het IVRK. Er bestaat namelijk geen grond voor het oordeel dat het college zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. Tot slot slaagt het beroep op het arrest van de Hoge Raad niet. De positie van eiseres en haar dochter is namelijk niet vergelijkbaar met die van de personen waarop dit arrest betrekking heeft, namelijk minderjarige vreemdelingen zonder verblijfstitel.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beslissing van het Europees Comité voor Sociale Rechten van 1 juli 2014 (gepubliceerd op 10 november 2014) inzake European Federation of National Organisations working with the Homeless ( [naam 3] ) v. the Netherlands (No. 86/2012).
2.CRvB 29 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1651 en 1653).
3.CRvB 26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3803).
4.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind.
7.Europees Sociaal Handvest.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3446.