ECLI:NL:RBAMS:2022:6767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21/5127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. De zaak betreft een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eisers hadden op 1 februari 2021 een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot documenten die betrekking hebben op een groep personen die een machtiging tot voorlopig verblijf hadden aangevraagd bij een hogeschool, maar deze aanvragen waren geweigerd. De verweerder heeft het verzoek afgewezen, met als argument dat openbaarmaking van de gevraagde documenten zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken ambtenaren en de goede uitvoering van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verweerder op goede gronden het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van openbaarmaking van het document, dat onder andere namen en contactgegevens van ambtenaren bevatte, gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2022 in de zaak tussen

[eisers] , te Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. el Hajoui).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 april 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder het verzoek van eisers om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 1 februari 2021 een Wob-verzoek ingediend. Eisers verzoeken om documenten die betrekking hebben op een groep personen voor wie een machtiging tot voorlopig verblijf was aangevraagd door [naam hogeschool] met het verblijfsdoel studie, en die vervolgens zijn geweigerd door [naam hogeschool] aan de hand van informatie die is verstrekt door de IND en de Nederlandse ambassade in India.
2. Verweerder heeft de verzoeken van eisers afgewezen met de primaire besluiten. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat zij niet beschikt over een verslag van het overleg dat tussen de IND en [naam hogeschool] heeft plaatsgevonden. Verweerder beschikt wel over twee documenten die betrekking hebben op het Wob-verzoek, namelijk een lijst met gegevens omtrent de studenten afkomstig van [naam hogeschool] en een e-mail afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarvan de inhoud is betrokken bij het gesprek van de IND met [naam hogeschool] .
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat blijkens het beroepschrift en hetgeen op zitting is besproken het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder op goede gronden genoemde e-mail afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna genoemd document 2) volledig heeft geweigerd.
4. Artikel 10.1 van de Wet open overheid (Woo) bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken. Gelet op de datum van het bestreden besluit oordeelt de rechtbank in deze zaak nog met toepassing van de Wob.
5. Volgens verweerder bevat document 2 namen en contactgegevens van ambtenaren van de IND en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor zover het document persoons- en contactgegevens bevat, kan, waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate openbaarmaking van die informatie geweigerd worden in het belang van de bescherming van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob). Dit ligt anders indien het betreft het openbaar maken van namen, doorkiesnummers en mailadressen van ambtenaren. Het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaren weegt naar het oordeel van verweerder zwaarder dan het algemeen belang bij openbaarmaking van de gegevens. Hierbij is van belang dat de functies van de ambtenaren niet inhouden dat deze beroepsmatig in de openbaarheid treden.
6. Verweerder doet verder een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob dat het belang van het voorkomen van onevenredige bevoor- of benadeling betreft. In document 2 zijn bevindingen opgenomen van de Nederlandse ambassade in India ten aanzien van de groep personen die naar Nederland willen komen. Deze bevindingen zijn deels gebaseerd op individuele aspecten zoals deze naar voren komen uit gehouden interviews en deels gebaseerd op conclusies van medewerkers op basis van op de ambassade aanwezige kennis en ervaring. Door het verstrekken van deze informatie zou niet alleen inzicht worden verkregen in de informatiepositie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND, maar kan ook een beeld worden gevormd van de wijze waarop met informatie wordt omgegaan. Duidelijk zou kunnen worden op welke wijze en uit welke bronnen informatie wordt verkregen en welk gewicht hieraan wordt toegekend. Het verstrekken van deze informatie zou er dan ook toe kunnen leiden dat deze informatie, dan wel informatie die in soortgelijke gevallen op dezelfde wijze wordt vergaard, niet meer bruikbaar is. Het zou kunnen leiden tot calculerend gedrag van personen en organisaties. Het zou er eveneens toe kunnen leiden dat verblijfsrechtelijke aanvragen niet meer op de juiste merites beoordeeld kunnen worden. Dit kan de zorgvuldige handelswijze belemmeren. Openbaarmaking kan ertoe leiden dat de goede uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 in geding zou komen waardoor de overheid onevenredig benadeeld kan worden. Ook kunnen personen, dan wel organisaties met niet oprechte bedoelingen kennis nemen van deze informatie.
7. Eisers beperken hun beroep in zoverre dat zij willen dat document 2 openbaar wordt gemaakt. Eisers stellen dat het bovenstaande in het algemeen juist is, maar dat het juist in het belang van een goed functionerende democratische rechtsstaat is dat de overheid open is over welke informatie zij gebruikt voor het nemen van beslissingen over burgers en over hoe die informatie wordt gewogen. Die openheid is er in praktijk ook altijd, aldus eisers. Eisers stellen dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd om een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te rechtvaardigen. Ten aanzien van de persoonsgegevens stellen eisers dat verweerder deze gegevens onleesbaar kan maken.
8. Op zitting hebben eisers hun standpunt nader gemotiveerd. Volgens eisers dient een belangenafweging plaats te vinden. Daarbij wijzen eisers op het belang bij openbaarheid van een grote groep personen uit India die zich heeft ingeschreven bij [naam hogeschool] en ieder van hen is geweigerd. Voor deze studenten is het onduidelijk wat de afweging is geweest die is gemaakt. Volgens eisers wegen de door verweerder genoemde belangen niet op tegen dit belang.
9. De rechtbank heeft met toestemming van eisers kennis genomen van het geheime document 2. Naar het oordeel van de rechtbank kan weigering van openbaarmaking van het gehele document worden gerechtvaardigd op grond van de toegepaste weigeringsgronden. Verweerder heeft op zitting nogmaals gewezen op de onevenredige benadeling die openbaarmaking oplevert. Zo kan bij openbaarmaking inzicht verkregen worden over hoe verweerder met bepaalde informatie omgaat, dat mogelijk calculerend gedrag bij nieuwe aanvragen tot gevolg kan hebben. Daartegenover staat het door eisers bepleite belang van openbaarheid voor deze groep studenten waarvoor het onduidelijk is geweest waarom het verzoek is geweigerd. Dat belang legt volgens verweerder onvoldoende gewicht in de schaal om alsnog document 2 (deels) openbaar te maken. De rechtbank is, na kennisneming van het geweigerde document, van oordeel dat verweerder het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking daarvan. Eisers hebben geen gronden gericht tegen de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De rechtbank laat deze weigeringsgrond dan ook onbesproken.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder op goede gronden het document 2 niet openbaar heeft gemaakt.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 november 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.