Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 23 januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB betreft de tenuitvoerlegging van twee vonnissen van de Local Court in Wałcz, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot respectievelijk twee jaren en één jaar en zes maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van toepassing is op het eerste vonnis, maar wel op het tweede vonnis, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dat vonnis heeft geleid.
Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij tijdens de voorbereidende procedures instructies had ontvangen over zijn verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met verwijzing naar de relevante wetsbepalingen.