ECLI:NL:RBAMS:2022:6908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
13/752070-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1995. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen op de vordering tot gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of de vrijheidsstraffen die in Polen zijn opgelegd, kunnen worden overgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot een van de vonnissen, maar dat hij wel tijdig was opgeroepen. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is.

Vervolgens heeft de rechtbank de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen, evenals de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752070-19
RK nummer: 20/1037
Datum uitspraak: 9 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 april 2019 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
  • het vonnis van de
  • het vonnis van de
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk:
  • één jaar;
  • twee jaren,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog respectievelijk:
  • één jaar;
  • één jaar, 11 maanden en 13 dagen.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het vonnis van deDistrict Court in Pilavan 28 februari 2014 (III K 186/13)
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis met kenmerk III K 186/13 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom op dit vonnis niet van toepassing.
Het vonnis van deDistrict Court in Pilavan 14 november 2013 (II K 853/13)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis met kenmerk II K 853/13 terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Nu echter uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is opgeroepen, daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de zitting die tot het vonnis heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen, stelt de rechtbank vast dat de omstandigheid zoals omschreven in artikel 12, aanhef en onder a OLW zich voordoet. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling en heeft ter onderbouwing van dat standpunt onder meer verwezen naar de volgende stukken:
  • een ‘Informatiestaat SKDB-persoon’ van 24 oktober 2022 van de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 9 januari 2018 staat ingeschreven in de Nederlandse Basisregistratie Personen;
  • jaaropgaven over de jaren 2017 tot en met 2019 waarop steeds een Nederlands adres van de opgeëiste persoon is vermeld;
  • salarisspecificaties over de jaren 2020 tot en met 2022, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in die jaren tenminste 40% van de gebruikelijke arbeidstijd heeft gewerkt en er dus sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid;
  • een uittreksel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon in de jaren 2017 tot en met 2019, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in die jaren tenminste 40% van de gebruikelijke arbeidstijd heeft gewerkt en er dus sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van voornoemde stukken kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank moet toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit de brief van de IND van 24 oktober 2022 blijkt dat de veroordeling voor deze feiten er naar verwachting niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan.
Overname tenuitvoerlegging vrijheidsstraffen
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De feiten opgenomen onder 5 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
telkens: opzettelijk handelen met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de hiervoor weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznań(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.